Origineel gepubliceerd op Knack.be op 24/02/19 door Philip Quarles van Ufford en Ignace Demaerel.
Begin vorige week publiceerde een VN-commissie een weinig flatterend rapport over de Belgische omgang met haar koloniale verleden. Tekorten in het onderwijs over de koloniale periode, de alomtegenwoordige standbeelden en straatnamen van Leopold II, het ontbreken van monumenten die de Afrikanen zelf eren, de halfslachtige vernieuwingen in het Afrika-museum, om er maar enkele te noemen. ‘Het gebrek aan erkenning van de ware omvang van het geweld en het onrecht’ zou bovendien leiden tot xenofobie, racisme en discriminatie op de arbeidsmarkt. Als kritiek kan dat tellen.
De eerste reactie van premier Charles Michel was verbolgen: viermaal gebruikte hij het woord ‘raar’ en ‘vreemd’. Is België dan geen voortrekker in de strijd tegen discriminatie? Hoe durven sommigen aan onze goede wil op dit punt te twijfelen? Bovendien, is het kolonialisme geen breder, Europees probleem? Had vader Louis Michel in 2004 niet om dezelfde reden geprobeerd de Britse BBC-documentaire ‘White King, red rubber, black death‘ van het Belgische tv-scherm te weren? ‘De thesis ervan is totaal eenzijdig, geeft geen rekenschap van de historische, intellectuele en culturele context, en is zeer tendentieus.’
De hele, pijnlijke geschiedenis begon met de grootse (groteske?) woorden waarmee Leopold II destijds zijn onderneming in Congo opzette, namelijk ‘om het enige deel van onze aardbol waartoe de beschaving nog niet is doorgedrongen, daarvoor open te stellen, de duisternis die over hele volken hangt te doorboren…’. Vandaag klinken deze woorden erg wrang en schamen we ons diep over zulke arrogantie. De strijd tegen de Arabische slavenhandel was een gedroomd excuus om Congo in te lijven, maar de realiteit werd een misdadig roofkapitalisme.
Zelfs binnen de context van andere koloniale onderdrukkingen waren de wandaden van onze vorst in Congo Vrijstaat nog ‘hors catégorie’. ‘Nooit, voor zover wij weten, heeft de uitbuiting door een staat of een staatsleider ergens zoveel monsterlijke wreedheden veroorzaakt’, zo vat Daniel Vangroenweghe samen, auteur van het boek ‘Rood Rubber‘ De Britse consul Roger Casement schreef reeds in 1904 een vernietigend rapport, en internationale kritieken brachten ons toen al aan de internationale schandpaal. Leopold II richtte dan maar inderhaast een ‘internationale onderzoekscommissie’ op om alle kritieken te ontkrachten.
Maar hun eindrapport ontplofte in het gezicht van de koning, die gedwongen werd zijn Congo Vrijstaat over te dragen (lees: verkopen) aan de Belgische staat, in 1908. De verhalen zijn véél erger dan de gemiddelde Belg weet; de Congolees echter kent ze maar al te goed: hij heeft ze van zijn eigen (groot)ouders gehoord, met alle pijnlijke emoties nog vers eronder.
Bij de herdenking van de 50-jarige onafhankelijkheid van Congo in 2010, leek het tij wat te keren met een stroom van meer kritische publicaties. Maar ook toen bleven veel academische en neokoloniale stemmen een aantal zaken relativeren en ‘contextualiseren’. Opmerkelijk in deze debatten was vooral de afwezigheid van Congolese stemmen: wij blanken zullen zelf wel (eenzijdig) uitmaken of de relatie tussen blank en zwart goed is. Herman De Croo betoogt bijvoorbeeld dat we beter naar de toekomst kijken en dat we ‘geen oude wonden mogen openrijten’. Maar dit is nu net het probleem: de wonden zijn nog vers, want ze worden voortdurend opengereten! Hoe kan je aan een betere toekomst werken als de pijnlijke angel nooit uit de wonde mag gehaald worden?
In 2008 bezocht een Belgische delegatie van protestants-evangelische kerken (waaronder ondergetekenden) een christelijke verzoeningsconferentie in Kinshasa, met exact dit als doel. In het ruimere kader van een ‘Europe-Africa Reconciliation Process’ hebben zij, samen met andere Europese delegaties, namens hun land en kerken excuses aangeboden voor het diepe onrecht in de koloniale periode (én erna): een gedetailleerde lijst van schrijnende daden en houdingen werd voorgelezen in de overvolle ‘Cathédrale du Centenaire’, én op de knieën.
Deze belijdenis heeft toen diepe indruk gemaakt op de talrijke aanwezigen, onder wie vertegenwoordigers van de regering, de meeste kerken en de nationale pers. Ze waren echter eenzame voorlopers: de Belgische overheden volgden niet. Een hoge ambtenaar op het ministerie van Buitenlandse Zaken zei ons toen, vertrouwelijk, dat de hoofdreden voor dit stilzwijgen de vrees was voor het eisen van financiële compensaties. Anders gezegd: wie niet B wil zeggen, zal ook niet A zeggen. Pijnlijk.
In het jubileumjaar 2010 hebben ondergetekenden in Brussel ook een soortgelijke conferentie georganiseerd met afgevaardigden van vele Congolese kerken in België (en enkele uit Congo). Op één na stuurden alle uitgenodigde Belgische politici hun kat. Blanken en zwarten hebben er letterlijk elkaars voeten gewassen. We zágen er het genezende effect van oprechte en gemeende excuses.
Want de wortel van de pijn ligt, zoals ook de tv-serie ‘Kinderen van de kolonie’ duidelijk laat klinken, in de minachting en vernedering, de houding van (blanke) superioriteit, de tweederangs behandeling, de ontmenselijking: de (gelijk)waardigheid van de Afrikaan werd met woorden en daden ontkend. Hoe kunnen sommigen zeggen dat het ’te laat’ is voor excuses, als het sinds 1885 nog nóóit gebeurd is?
Of is onze trots ons meer waard dan de waarheid en een nieuwe toekomst? Onze oproep in 2010 aan de Belgische regering en het koningshuis tot officiële en publieke excuses viel indertijd op een koude steen. Maar helaas: ook als onze overheid in deze context níets wil zeggen, zegt dat héél veel. De vernedering blijft in de lucht hangen.
De Congolese gemeenschap ervaart aan den lijve dat de ‘oude patronen’ tot vandaag blijven doorwerken, ook in de Belgische samenleving. Voor hen is dat geen ‘verre geschiedenis’, geen afgesloten hoofdstuk, maar dagelijkse realiteit: ze voélen het nog op straat, op school, op de arbeidsmarkt. Ook na 1960 blijven de onderdrukkende verhoudingen regelmatig opnieuw diepe krassen maken in de psyche van de Congolees. Neem nu bijvoorbeeld de recente verkiezingsfraude in Congo, en het uitblijven van een krachtig internationaal én Belgisch protest tegen dit onrecht: waarom doen we dat tegenover Venezuela wel en tegenover Congo niet? Zijn het onze zakelijke belangen? Of komt het ’te dicht bij’?
We kunnen het niet maken om de woorden van de VN commissie achteloos naast ons neer te leggen. De discussie hierover moet worden opengetrokken naar het hoogste niveau: ‘Belgium needs to confront its past fully and truthfully’, in het geschiedenisonderwijs op school, de straatnamen en standbeelden, en eerst en vooral door middel van publieke excuses door de regering en/of de koninklijke familie.
Niemand beweert dat de huidige chaos in RDC alleen het gevolg van de Belgen is. Maar hoe moeilijk is het om éénmaal officieel te belijden dat onze wandaden de slaagkansen van de jonge republiek in 1960 zeer zwaar hebben gehypothekeerd, tot op heden? De commissie-Lumumba was een stap in de goede richting, maar heeft ook niet geleid tot een formele schuldbelijdenis. Ons onvermogen (onwil?) om met dit verleden op een gepaste en waardige manier om te gaan, laat de wonden alleen nog maar verder etteren.
Een land dat zich als superieur, beschaafd en christelijk voordeed, gedroeg zich namelijk barbaars, onmenselijk en onchristelijk: het minste – een eerste stap in waarachtige beschaafdheid – is dat te erkennen. Andere regeringen hebben dit al gedaan in even moeilijke en delicate dossiers in hun eigen geschiedenis. En als ons nationaal ego daarvoor dan maar eens op de knieën moet – of: door het stof – , is het goed om te eraan te herinneren dat de Congolezen voor ons véél dieper door het stof zijn moeten gaan.