Vakken godsdienst of zedenleer doen veel meer dan enkel zieltjes winnen voor de eigen club

Origineel gepubliceerd op Knack.be op 15/09/19.

De afgelopen jaren stond het levensbeschouwelijk onderwijs op school regelmatig ter discussie, maar recent lag het ook op tafel van de Vlaamse regeringsonderhandelingen. Niet om af te schaffen weliswaar (want dat zit nog verankerd in de grondwet), maar toch om te halveren. Het is – ideologisch – zeer gevoelige materie. De pro-stemmen komen telkens uitvoerig aan bod in de media, maar de andere kant niet of nauwelijks. De indruk wordt gewekt dat zij geen argumenten hebben behalve conservatisme of vastklampen aan de verzuiling. Maar de vakken godsdienst of zedenleer doen véél meer dan enkel zieltjes winnen voor de eigen club. Als ze die afschaffen of halveren, kunnen ze misschien wel ettelijke miljoenen besparen, maar welke prijs betalen we daar op lange termijn voor? Of: welk kind gooien we met het badwater weg?

Vanuit onze maatschappij worden steeds meer opvoedingstaken naar de school toe geschoven: ouders kunnen het allemaal niet meer aan, of weten het zelf niet meer. ‘De leerkracht moet het maar doen’: normen, waarden, drugs, seksuele voorlichting, sociale media, racisme, (cyber)pesten, assertiviteit, depressies, zelfdoding, verslavingen… Steeds vaker horen we in de media: ‘Dit en dat moet reeds op school aan onze jongeren onderwezen worden’, maar in welk vak moet dat dan? Moet ‘respect voor het andere geslacht’ dan misschien bij de biologieles? En drugsgebruik in het vak chemie? De ‘zachte’ vakken zijn dé plaats bij uitstek waar over maatschappelijk gevoelige thema’s wordt gesproken, zoals relaties, seksualiteit, respect voor andersdenkenden, weerbaarheid, commercialisering, zelfverminking, respect en tolerantie. Waar moeten ze dat anders leren? Alle andere vakken zitten vol met hun eigen eindtermen: daar is geen ruimte voor een klasgesprek of open discussie over waarden en normen.

Mogen onze jongeren ook nog iets weten over Franciscus van Assisi, pater Damiaan, Anne Frank, Gandhi, Albert Schweitzer, Martin Luther King? De Europese beschaving kan gezien worden als het resultaat van het samengaan van drie pijlers: de Griekse, Romeinse en joods-christelijke. Maar willen we een generatie zien opgroeien die helemaal geen kennis meer heeft van deze derde: de spirituele wortels die juist onze westerse cultuur definitief mee vorm gegeven hebben? Willen we complete religieuze analfabeten afleveren?

Jongeren sprokkelen hun levensovertuigingen toch altijd wel ergens bij elkaar. Wat verkiezen we dan? Dat ze zomaar het internet opgaan, in plaats van les te krijgen van een daarvoor opgeleide leerkracht.

Wanneer vandaag in het kader van de Syriëstrijders geroepen wordt dat de deradicalisering op school moet beginnen, waar moet dat dan gebeuren, misschien? Een leerkracht islamitische godsdienst zal de moslimjongeren veel beter bereiken dan enig ander. Wanneer we klagen over nihilistische jongeren zonder doel of zin, wat denk je dat levensbeschouwelijke vakken anders proberen te doen, dan samen met jongeren hiernaar te zoeken? Spiritualiteit vormt ‘een dam tegen ideologische radicalisering’ (in godsdienstige of seculiere zin) Mensen met een gebalanceerde visie zijn gewapend tegen extremismen in alle richtingen.

Of waar krijgen onze jongeren nog weerbaarheidstraining of antigif tegen de commercialisering, verleuking of nuttigheidslogica van onze prestatiemaatschappij? Waar spreken we nog over ‘de kunst van mens-zijn’? De leerkrachten levensbeschouwelijke vakken zijn op school vaak idealisten die buiten hun uren nog veel tijd investeren in leerlingenbegeleiding, als ombudsman, vertrouwenspersoon of aanspreekpunt: ook buiten hun vak zijn ze ‘nuttig’ bezig. Gezonde spiritualiteit heeft alles te maken met identiteit, met welbevinden en goed in je vel zitten. Het Gemeenschapsonderwijs wil een vak als ‘actief burgerschap’ invoeren: dit kan zeker nuttig zijn, maar iemands spiritualiteit is precies het fundament daarónder: we vinden de échte ‘drive’ en motivatie voor engagement en passie in diepere lagen van onze ziel of geest.

Maar, zeggen de tegenstanders, godsdienstonderricht is niet de ‘core business’ van het onderwijs: de leerlingen kunnen dat toch ook buiten de school doen? Maar kan je dat niet ook zeggen van bijvoorbeeld lichamelijke, plastische en muzikale opvoeding?

Ik hoor genoeg ouders die blij zijn dat hun kinderen toch nog enig onderricht over godsdienst krijgen, omdat ze zelf vaak niet meer betrokken zijn bij een kerk en er dus zelf niets over kunnen doorgeven.

Een andere, veelgehoorde kritiek op de levensbeschouwelijke vakken, tenminste op de officiële scholen, is dat ‘ieder in zijn eigen hokje’ zit, en de ander niet ontmoet. Wel, dat hebben de gezamenlijke inspecties van de zeven erkende levensbeschouwingen al sinds verschillende jaren zelf aangepakt: door de ‘interlevensbeschouwelijke competenties’ in het leven te roepen zitten de verschillende klassen enkele keren per schooljaar sámen om elkaars overtuiging te leren kennen of gezamenlijke thema’s te bespreken. En de eerste evaluaties hiervan zijn erg positief.

Sommige stemmen in het debat, zoals Patrick Loobuyck, pleiten ook al jaren voor een neutraal alternatief: een algemeen, overkoepelend vak over levensbeschouwing, filosofie en ethiek (‘LEF’), dat objectief over alle visies zou moeten onderwijzen. Dat klinkt voor mij als een mooie ’toveroplossing’, maar ik blijf zitten met de vraag hoe dat in de praktijk moet werken? Neutraliteit is gemakkelijk als het over wiskunde gaat, maar is een illusie wanneer het over geloofsovertuiging gaat. Moet de leerkracht alle godsdiensten en filosofieën presenteren als exotische vogelsoorten? Bestaat dan niet de kans dat hij of zij hoogstens blijft steken bij clichés, uiterlijke kenmerken en algemeenheden, zonder ziel of passie.

Enkel een geëngageerde leerkracht kan de jongeren ook voor iets enthousiast maken en uit hun vrijblijvendheid halen. Een afstandelijke observator is zoals een voetbalcoach die nog nooit zelf één bal heeft aangeraakt, maar al zijn expertise van het sportweekend op tv heeft. Er is een hemelsbreed verschil tussen een toeschouwer en een speler.

‘Neutraal opvoeden’ is een contradictio in terminis. Ook niet-geloven is niet neutraal, en alle godsdiensten wegbannen is geen neutrale keuze. En als zulk nieuw vak ingevoerd zou worden, staat dit ook open voor elke willekeur: wie gaat hiervoor de programma’s schrijven? En wie zal ze geven? De claim om neutraal te zijn is precies een gevaarlijke (en oneerlijke) claim want ze pretendeert een soort objectieve visie te brengen: je kan er beter eerlijk voor uitkomen dat je gekleurd bent.

Maar is het halveren van de lesuren dan verkeerd? In de realiteit wordt de praktische uitvoering zo bijna onmogelijk gemaakt: de leerkrachten die de ‘kleine’ religies geven (zoals orthodox, protestants…) zullen in de plaats van dat ze nu naar 3-5-7 scholen moeten rijden, dat dan naar 6-10-14 moeten doen om aan een voltijdse opdracht te geraken. En tientallen kilometers moeten rijden voor één lesuurtje… En om dan nog alle uurroosters in elkaar te puzzelen wordt helemaal gekkenwerk. En de opdrachten om aan interlevensbeschouwelijke competenties te werken, worden nog dubbel zo moeilijk te realiseren. Kwatongen zeggen: halveren is gewoon een voorbereiding op de totale afschaffing: de rest volgt later wel.

Bepaalde kleine groepen willen alle religie uit de samenleving bannen en haar tot een non-issue maken, terwijl nochtans de grote meerderheid van de bevolking gelovig is. Dat Open VLD steeds meer kiest voor een seculiere, laïcistische maatschappij en alle sporen van godsdienst uit de openbare sfeer wil verwijderen, zoals Mark Van de Voorde hier opmerkt, weten we al. Als ze dan maar eerlijk toegeeft dat ze ook een (antireligieuze) ideologie heeft. Maar of deze een betere, warmere, menselijker samenleving zal voortbrengen? Zullen we dat bereiken door het spirituele aanbod nóg dunner te maken en de mensen geestelijk uit te hongeren?

Gaan we dan achteraf nóg meer klagen over normloosheid en nihilisme? Over nog langere wachttijden in de jeugdpsychiatrie en bijzondere jeugdzorg? Het is een politieke keuze, ja, maar op de korte of de lange termijn?

Karianne Boer: ‘Er zit een ranzig kantje aan de wil om abortustermijn op te trekken’

Artikel overgenomen van Doorbraak.be, waar het gepubliceerd werd op 15/04/23 door Winny Matheeussen.

Volgende week stellen de Nationale Evaluatiecommissie Zwangerschapsafbreking en het Wetenschappelijk Comité hun rapport en aanbevelingen voor in het Federale Parlement. Daar zullen zij een uitbreiding van de termijn voor abortus voorstellen. Karianne Boer, onderzoekster verbonden aan het Fundamental Rights research Centre van de VUB en het Center for Artificial Intelligence and Digital Policy (VS), roept op om er niet op in te gaan.

Wat zijn de belangrijkste aanbevelingen die aan het parlement worden voorgelegd?

Karianne Boer: ‘Men wil de termijn voor vrijwillige zwangerschapsonderbreking, zonder medische indicatie, optrekken van twaalf tot minstens achttien weken na de conceptie. Een tweede voorstel wil mentale problemen aanvaarden als een medische reden voor zwangerschapsonderbreking. In de huidige wetgeving staat er geen termijn op abortus om medische redenen. Verder wil men het begrip ‘zekerheid’ in verband met een ernstige
medische aandoening van het ongeboren kind vervangen door een ‘grote waarschijnlijkheid’.

Mentale problemen

Wat is er zo problematisch aan die aanbevelingen?

‘Als je die drie aanbevelingen bijeen brengt, kom je de facto tot een situatie waarbij je in België een zwangerschap kan afbreken op eender welk moment. De voorgestelde termijn van achttien weken wordt namelijk uitgehold door die bijkomende aanbevelingen.’ Dat zorgt er voor dat je het leven van een perfect gezond levensvatbaar kind na 12 weken kan beëindigen zonder dat er een acute bedreiging is voor het leven of de gezondheid van de
moeder.

‘Op abortus om medische redenen staat in de huidige wetgeving namelijk geen termijn. Wanneer je “mentale problemen” opneemt als medische reden, zet je de deur open. Zoals de aanbeveling nu voorligt gaat het niet over een ‘ernstige psychiatrische aandoening’. Wat zijn dat, mentale problemen? In theorie kan je alles verwoorden als een mentaal probleem. Armoede kan bijvoorbeeld zo hard op de psyche wegen dat een arts kan beslissen dat er een “mentaal probleem” is. Dat zorgt er voor dat je het leven van een perfect gezond levensvatbaar kind na 12 weken kan beëindigen zonder dat er een acute bedreiging is voor het leven of de gezondheid van de moeder . En wat met het dilemma als een moeder met mentale problemen de dag voor een geplande abortus op 34 weken bevalt van het kind? Als het kind geboren wordt en de moeder zou het doden, dan komt de zaak voor het Hof van Assisen voor kindermoord. Als de abortus volgens de nieuwe aanbevelingen uitgevoerd wordt, dan is het juridisch geen probleem. Dat klopt niet.’

‘Tel daar dan nog bij dat de “zekerheid “op een ernstige medische aandoening voor het ongeboren kind vervangen wordt door “grote waarschijnlijkheid” en het hek is helemaal van de dam. Het argument dat geneeskunde altijd gebaseerd is op kansen, is hier niet van toepassing. Je moet een onderscheid maken tussen de aandoening en de weerslag ervan op het ongeboren kind. Stel dat bij hersenschade pas op 28 weken gezien kan worden wat de weerslag is. Dan is het begrijpelijk om tot dan te wachten om een zwangerschap om medische reden af te breken, in plaats van alle zwangerschappen op basis van een kans af te breken in het eerste trimester. Het gaat dan over een kans op een ernstige aandoening, maar hoe groot moet die zijn? 90%? 75%? Die vaagheid laat eigenlijk elke interpretatie toe. En zo kom je dus in een realiteit terecht waarin je op elk moment van de zwangerschap, mits de juiste “draai”, het leven van een ongeboren kind kan beëindigen.’

Een metalen pin

Waarom is die termijn zo belangrijk?

‘Op dit moment kan een abortus om niet-medische redenen enkel in het eerste trimester van de zwangerschap. Vanaf het tweede trimester gaat het om een veel zwaardere en ingrijpendere handeling. De mensen beseffen eigenlijk niet waar het in de realiteit over gaat.’

‘Er zijn in hoofdzaak vier methodes om in een later termijn een abortus uit te voeren. Bij de morcellatie-methode, ook wel ‘D&E’ genoemd (‘Dilation and Evacuation’, red.) wordt de foetus in de baarmoeder chirurgisch ontmanteld, letterlijk gevierendeeld, om dan stuk per stuk verwijderd te worden. Bij de trocart-methode maakt men gebruik van een techniek zoals ook gebruikt bij abdominale geneeskunde, om gaten te prikken in de buikwand en dan via een laparoscoop te opereren. Deze methode wordt gebruikt wanneer het ongeboren kind al te groot is. De bevalling wordt dan met medicatie op gang gebracht. Het kind wordt, wanneer de beentjes uit het lichaam van de vrouw komen, tegengehouden. Op dat moment steekt men een trocart, een metalen pin, in nek en hoofd. Op die manier kan men juridisch spreken van een doodgeboorte.’

‘De laatste twee methodes verschillen enkel in de volgorde van de handelingen. De bevalling wordt met medicijnen op gang gebracht. Hierbij wordt het ongeboren kind gedood met een fatale injectie, soms terwijl die nog in de baarmoeder zit, maar dat kan ook na de geboorte. Die laatste optie dient vooral om het risico voor de moeder maximaal te beperken zonder rekening te houden met de pijnbeleving en stress van het ongeboren kind. Bij de twee eerste procedures wordt geen foetale verdoving gebruikt. Bij de derde soms ook niet. Het kind moet dan eerst de weg afleggen van de baarmoeder naar de buitenwereld.’

‘Ik vind het belangrijk dat de mensen weten hoe deze procedures verlopen. Dat is niet zozeer om op het gemoed te spelen, maar die werkelijkheid mag wel doordringen bij de bevolking. Bij veel gynaecologen merk je in elk geval weinig enthousiasme wanneer ze beseffen dat ze deze methodes zouden moeten toepassen. Een gynaecoloog op de materniteit stelt immers alles in het werk om bij een moeder met risico op extreem premature bevalling zolang mogelijk de bevalling uit te stellen, terwijl dezelfde geneesheer anderzijds de lift moet nemen naar een andere afdeling waar hij het leven van een perfect gezond kind in de baarmoeder moet gaan beëindigen. Dat is een schizofrene ervaring in het hoofd van zorgverstrekkers. Dat blijkt uit Amerikaans onderzoek.’

Pijnbeleving

Uit het rapport blijkt een wetenschappelijke consensus die stelt dat een foetus geen pijnbeleving ervaart. Daardoor is sedatie overbodig.

‘Dat klopt. Alleen kan je aan die consensus twijfelen. Er zijn steeds meer aanwijzingen binnen de wetenschappelijke literatuur dat pijnbeleving al voorkomt vanaf het begin van het tweede trimester. Voor ons wordt pijnbeleving geassocieerd met huilen of bepaalde gelaatsuitdrukkingen. Maar er zijn andere systemen die pijn- en stressbeleving tot uitdrukking brengen. Bij foetussen vanaf het tweede trimester kan men al een hormonale en hemodynamische (een reactie in de bloeddistributie, red.) respons waarnemen.’

‘Daar komt bovenop dat het pijnmoduleringssysteem op basis van serotonine, de manier waarop mensen met pijn kunnen omgaan, pas actief wordt na de geboorte. Dat betekent dat het theoretisch kan dat foetussen net meer pijn ervaren dan pasgeboren baby’s.’

De commissie reikt tal van argumenten pro termijnverlenging aan. Een eerste is dat er op dit moment sprake is van discriminatie en dat het gelijkheidsbeginsel geschonden wordt. Gegoede vrouwen kunnen uitwijken naar Nederland, terwijl armere vrouwen die mogelijkheid niet hebben.

‘Dat is een oneigenlijk gebruik van het gelijkheidsbeginsel. Het probleem is niet dat vrouwen hier geen late termijn afbrekingen kunnen laten doen, maar wel dat Nederland een juridisch buitenbeentje is. Van de 193 landen op de wereld zijn er welgeteld zes die een afbrekingstermijn zonder medische reden hanteren van meer dan twintig weken of zelfs geen termijn. Die landen zijn Nederland, Canada, Vietnam, China, Noord-Korea en Singapore.’

‘Je kan hier spreken van een ‘vergelijkingsbias’. Binnen de commissie wordt steeds verwezen naar Nederland, dat een buitengewoon vergaande abortusregeling kent. Zowel binnen Europa als mondiaal ligt de termijn voor zwangerschapsafbreking gemiddeld tussen de tien en twaalf weken. Wij zitten met de huidige regeling in België op wereldniveau op wat als redelijk wordt beschouwd. Door steeds te verwijzen naar Nederland leggen we onze situatie naast een juridische en ethische uitschieter.’

Fundamenteel principe

De commissie stelt dat eigenlijk elke grens arbitrair is.

‘De grens van twaalf weken is gebaseerd op bepaalde beginselen en is een Europese en mondiale standaardnorm. Het fundamentele principe is dat je geen mens mag doden, zeker niet voor het gemak van een ander mens. De belangrijkste vraag is dan vanaf welk moment een foetus een mens is. De grens van twaalf weken is vastgelegd omdat de foetus vanaf het tweede trimester systemen ontwikkelt waardoor die stress en pijn kan ervaren. Een menselijke maatschappij wil ver uit de buurt blijven van de grens waarop de foetus dat ervaart. Twaalf weken kan in alle redelijkheid beschouwd worden als voldoende tijd om te beseffen dat je zwanger bent en geen baby wenst te krijgen.’

‘Overigens is achttien weken, als elke grens arbitrair is, even arbitrair. Dan kunnen we maar beter elke grens afschaffen. Ik heb het vermoeden dat sommige leden van de commissie daar ook voorstander van zijn. Een argument voor het optrekken van de termijn is ook dat er dan minder mensen uit de boot zouden vallen. Ja, dan kan je gelijk het hele strafwetboek afschaffen.’

Een ander punt is de levensvatbaarheid van een baby. Op dit moment staan we aan de vooravond van belangrijke medische ontwikkelingen op dat gebied. Zo wordt er in Nederland gewerkt aan een kunstbaarmoeder die de grens van de levensvatbaarheid gevoelig kan den verschuiven.

‘Dat is een belangrijke ontwikkeling waar op dit moment geen rekening mee wordt gehouden. Op dit moment wordt aangenomen dat een baby vanaf 24 weken levensvatbaar is. De kunstbaarmoeder kan die grens terugbrengen tot vroeg in het tweede trimester. Naarmate dat de kunstbaarmoeder verder ontwikkeld wordt zal die grens ook steeds verder opschuiven en groeit de kans op overleven van een foetus.’

‘De beschikbaarheid van een kunstbaarmoeder in de nabije toekomst roept een aantal juridische vragen op, waar ik me in wil verdiepen. Het gebruik van die kunstbaarmoeder gaat ons heel veel nieuwe inzichten en informatie opleveren. Via artificiële intelligentie kan je de ontwikkeling van een foetus in zo’n kunstbaarmoeder permanent monitoren. Dat kan nieuwe inzichten verschaffen omtrent pijnbeleving.’

‘Een andere punt is dat het introduceren van een kunstbaarmoeder het recht op niet zwanger zijn en het recht om ongeboren leven te vernietigen voor het eerst zal loskoppelen. Op dat moment bestaat er een alternatief waarbij de vrouw een ongewenste zwangerschap kan afbreken en het kind toch kan overleven. Dat gaat de hele juridische benadering van het probleem abortus op z’n kop zetten. Ook het ethische vraagstuk komt dan in een totaal andere dimensie terecht.’

Groen

U bent vooral met de juridische vragen bezig. Vanuit Groen werd al een voorstel gelanceerd om het recht op abortus in de Grondwet op te nemen. Hoe staat u daar tegenover?

‘Dat slaat nergens op. Nergens ter wereld, in geen enkel mensenrechtenverdrag of grondwet, is een recht op abortus opgenomen. Op dit moment is het exacte statuut van foetus onduidelijk, maar er is in de wetgeving wel impliciete erkenning van rechten van ongeboren kinderen terug te vinden.’

‘Zo erkent België het erfrecht van een kind vanaf het moment van de verwekking. Ook in het milieurecht wordt er rekening gehouden met het ongeboren kind. Maar op dit moment is het juridische statuut van het ongeboren kind niet bepaald. Daar wil ik onderzoek naar doen, waarbij ik rekening wil houden met de komst van de kunstbaarmoeder. Want wanneer die in gebruik wordt genomen kan dat voor een juridische revolutie zorgen. Daar heeft tot nu toe niemand bij stil gestaan.’

‘Er is op dit moment nog veel onderzoek nodig, op allerhande gebied. En de mogelijkheid om diepere inzichten te verkrijgen op wetenschappelijk gebied staat voor de deur, omwille van die kunstbaarmoeder. We gaan daardoor zowel op medisch als juridisch gebied in een andere realiteit terecht komen. Ik stel dan ook voor om momenteel niet aan de termijnen te sleutelen, omdat we wel eens snel zouden kunnen constateren dat we barbaarse zaken uitvoeren wanneer blijkt dat de aanwijzingen dat pijnbeleving wel bestaat voor foetussen bevestigd worden. Er bestaat zoiets als het verbod op folteren.’

‘Het is moeilijk om een wet, eens die in voege is, terug te draaien. Op dit moment gaan sleutelen aan de wet is naar mijn mening onverantwoord. Er is gewoon nog te veel onderzoek nodig.’

Voortrekkersrol

Vanwaar komt die gretigheid binnen de commissie om de termijn voor vrijwillige zwangerschapsonderbreking op te trekken?

‘Daar zijn verschillende verklaringen voor. België wil op ethisch gebed een progressieve voortrekkersrol spelen. Daarbij worden de rechten van het ongeboren kind bijna volledig opgeofferd voor het recht op zelfbeschikking van de vrouw.’

‘Op zich zitten er een aantal ranzige kanten aan die wil om de abortustermijn op te trekken. Aan de ene kant hoor je bij de leden van de commissie een grote bekommernis om alleen nog perfecte kinderen geboren te laten worden. Zo blijkt uit het rapport dat foetussen omwille van klompvoeten geaborteerd worden, terwijl dit heel goed opereerbare aandoening is. Langs de andere kant schemeren er meningen door die doen uitschijnen dat een kind dat mogelijk in armoede geboren wordt minder recht heeft op bescherming dan het kind van rijke ouders. De verwijzingen naar schrijnende situaties bij vluchtelingen of nu ook mensen met “mentale problemen” zetten de poort open voor abortus omwille van sociale redenen.’

‘Het is een vreemde gedachte dat het recht op leven van een ongeboren kind in een beschaafde maatschappij zou afhangen van de financiële of sociale situatie van de moeder of de ouders. Je merkt dat het krijgen van kinderen verbinden aan financiële aspecten toch op weerstand botst in onze maatschappij. Commercieel draagmoederschap is om onder meer die reden nog niet geregeld.’

‘Maar er zit nog een andere kant aan heel dit verhaal, waar zedig over gezwegen wordt. Binnen de wereld van de universitaire ziekenhuizen en het academische milieu, die innige banden hebben met de farmaceutische industrie, bestaat er een grote interesse voor foetaal weefsel. Dat is enorm belangrijk en gegeerd voor wetenschappelijk onderzoek. Daar duiken andere belangen op dan die van moeder of kind. Financiële en commerciële belangen. En daar mogen best wat vragen bij gesteld worden.’

Godsbeelden en mensbeelden zijn geen vrijblijvende filosofische bespiegelingen

Origineel gepubliceerd op Knack.be op 16/12/18.

Het was de briljante schrijver Godfried Bomans die ooit de uitspraak deed dat de meeste katholieken in hun godsbeeld niet verder waren gegroeid dan een soort sinterklaasgeloof. Een lichtjes provocerende opmerking, maar wel een terecht doordenkertje – Bomans was namelijk zelf katholiek.

De discussie tussen gelovigen en niet-gelovigen over de vraag of er (al dan niet) een God bestaat, is eigenlijk deels naast de kwestie. Zeker in onze pluralistische maatschappij met een veelheid aan inheemse en uitheemse religies is het misschien correcter om te vragen: de God waarin jij (al dan niet) gelooft, hoe stel jij je die voor? Journalist Joël De Ceulaer organiseerde bijvoorbeeld in 2014 een interessant tv-debat: ‘De ketter en de kerkvorst’. Daarin kruisten de bekendste atheïst van België, professor Etienne Vermeersch, en de toenmalige aartsbisschop André Léonard de degens. De volgens mij meest spitse repliek van de driedelige serie ging als volgt: Vermeersch gooide eruit: ‘Als ik God was, ik zou het beter gedaan hebben’, waarop de aartsbisschop repliceerde: ‘Als deze wereld de wereld is die God geschapen heeft, zou ik ook atheïst worden.’

Gelovigen en ongelovigen hebben namelijk eenzelfde probleem: ze moeten zichzelf onderzoeken of hun godsbeeld wel steekhoudt. Dit is volgens mij ook een kwestie van geestelijke hygiëne, want karikaturen creëren en afschieten kan iedereen. Het is gemakkelijk om alle schuld voor oorlogen en ellende in Gods schoenen te schuiven, want dan hoeven we niet naar onszelf te kijken; maar hoe volwassen is dit godsbeeld? De katholiek waar Bomans over spreekt, prefereert misschien een God die hem alleen maar cadeautjes uitdeelt: een wenselijke God die direct klaar staat als ik met mijn vinger knip. God als een automaat, een loopjongen, een softe opa? Vroeger heerste veel meer het godsbeeld van de strenge en straffende rechter, genre ‘God ziet u, hier vloekt men niet’. Toen Maarten Luther nog monnik was, worstelde hij jarenlang met dit (scheefgetrokken) godsbeeld en liep constant gebukt onder schuldgevoelens en zelfveroordeling: hij zag God als degene die eerst de lat onmogelijk hoog legt en er daarna vreugde in schept om mensen te veroordelen. God als de grote boeman die ons geen plezier of geluk gunt (zoals in de film ‘Le tout nouveau testament‘)?

Met dezelfde vragen worstelen ook andere religies, zoals bijvoorbeeld de islam: welk godsbeeld zit er in het hoofd van de terroristen die splinterbommen gebruiken om zoveel mogelijk ‘ongelovigen’ mee te verminken? Hebben zij het ware beeld van Allah in de Koran gelezen, of net de anderen die zeggen dat islam ‘vrede’ betekent? Is hun agressieve godsbeeld misschien een projectie van hun eigen innerlijke boosheid en frustratie? De vraag naar iemands godsbeeld heeft serieuze consequenties, nietwaar?

De Griekse filosoof Xenophanes (570-475 V.C.) is de eerste bekende die openlijk durfde zeggen: ‘De mens creëert goden naar zijn gelijkenis. De Ethiopiërs maken hun goden zwart en geven hen een platte neus; als ossen handen hadden en konden schilderen, zouden ze hun goden ongetwijfeld als ossen afbeelden.’ Deze uitspraak was ongetwijfeld choquerend in zijn tijd, maar Xenophanes heeft hier zonder twijfel een belangrijk punt. Als mens moeten we ons tenminste bewust zijn van dit al-te-menselijke mechanisme, en onszelf de vraag stellen of we niet een projectie van onszelf aanbidden. Hoe gemakkelijk zijn wij er niet in om onszelf te misleiden?

In de tijd van de Verlichting zocht men naar een ‘redelijke godsdienst’, en ergerde men zich aan alle antropomorfe beelden van God die in de Bijbel staan, omdat zij God als té menselijk afschilderden. Als tegenreactie ontwierpen enkele filosofen een deïstisch godsbeeld: God als een grote horlogemaker die zijn schepping intelligent gemaakt had, maar haar daarna ook volgens haar eigen wetten liet functioneren en dus niet meer ingreep. Maar is dit dan een hoogstaander, rationeler godsbeeld, of: een God zoals ik hem liefst wil, met andere woorden, die zich niet bemoeit met mijn leven? Voer voor psychologen…

Maar hoe kan je spreken over het godsbeeld van atheïsten, vraag ik mij af? Ik hoorde ooit s een achtjarig jongetje oprecht eerlijk zeggen: ‘Er kan toch geen God bestaan? Je kan toch niet op een wolk zitten?’ Deze kleine atheïst had zijn godsbeeld blijkbaar ontleend aan cartoons op internet… Is het niet naïef om te denken dat een atheïst helemaal geen godsbeeld heeft? Heeft hij al niet minstens een bééld in zijn hoofd waarvan hij zegt: ‘In zulke god kan ik niet geloven’. De meeste mensen sprokkelen zich een godsbeeld samen op grond van uitspraken van andere gelovigen in hun omgeving; en wanneer dit slecht geïnformeerde, luie, hypocriete of verstarde gelovigen zijn, zal hun godsbeeld uiteraard navenant zijn. Een verwrongen en scheefgetrokken beeld van God leidt tot krampachtige en verzuurde godsdienst, met mogelijks grote schade tot gevolg.

In onze moderne of postmoderne tijd lijkt het soms alsof iemands geloofsovertuigingen niet erg relevant zijn: ‘Het maakt niet uit wat je gelooft, of je christen of moslim, boeddhist of atheïst bent, als je maar een goed mens bent. In de praktijk komt het toch op hetzelfde neer.’ Dit soort uitspraken is vooral bedoeld om elementaire vriendelijkheid te betonen tegenover andersgelovigen, maar inhoudelijk gezien is ze zeer oppervlakkig.

Deze ‘ruimdenkendheid’ kan evengoed een teken zijn van intellectuele luiheid of onverschilligheid. Niemand ontkent dat geloofsvragen inderdaad moeilijk zijn en dat een dialoog tussen levensbeschouwingen ‘op eieren lopen’ is. Maar als we daarom zeggen ‘We geloven toch allemaal hetzelfde’, zijn we niet eerlijk met onszelf. Als het erop aankomt, gelóven we dat eigenlijk ook niet.

De vraag naar godsbeelden is véél belangrijker dan we denken. Want godsbeelden zijn verbonden met mensbeelden en wereldbeelden. In het joods-christelijke mensbeeld heeft de mens een schier oneindige waarde: is hij immers niet gemaakt naar Gods beeld en gelijkenis, een uniek kunstwerk, gewild en geliefd? De vader van de verloren zoon in de bijbel staat halsreikend op de uitkijk om zijn zoon terug in de armen te sluiten, ondanks zijn stinkende lompen.

Van Leon Trotski (1879-1940) zou daarentegen de uitspraak zijn: ‘Mensen mogen fungeren als mest op de velden van de toekomst.’ Waarmee hij bedoelde: enkele miljoenen burgers opofferen aan onze ideologie is perfect toelaatbaar. Stalin heeft dit ook met veel overtuiging in de praktijk toegepast, evenals Mao. In het brute communisme is de mens ‘quantité négligeable‘: eerst werd God aan flarden geschoten, dan de mens.

Mensbeelden zijn in twee richtingen verbonden met godsbeelden: wie of wat je ‘aanbidt’, bepaalt hoe je zelf wil worden. De God die we dienen is ons voorbeeld, rolmodel, doel. Iemands religieuze overtuiging heeft directe invloed op zijn morele waarden en normen. Vele oude religies aanbaden bloeddorstige goden, bloederige oorlogen en massa’s mensenoffers waren dus ‘normaal’.

Dat geldt soms ook voor seculiere goden: wie voluit voor ‘de god van het geld’ gaat, schuift alle moraal terzijde, schuwt geen bedrog en fraude, en gaat over lijken. In de andere richting werkt het soms ook: Hitler had in zijn hoofd het mensbeeld van de superieure Arische mens, en aangezien het christendom daarmee niet compatibel is, zochten hij en zijn medewerkers dus hun heil in het oude Germaanse heidendom.

Hoe zit dat dan met een puur seculier mensbeeld? Als vrijzinnigen dit puur willen funderen op de rede en de wetenschap, kunnen ze enkel uitkomen bij de evolutietheorie. Maar dan is de mens in wezen een roofdier dat ’the survival of the fittest’ gewonnen heeft en daar fier op kan zijn. Dan vraag ik mij af: waar is dan de grond om nog moreel te oordelen wanneer hij andere diersoorten uitroeit, of sterker: wanneer hij alles en iedereen uit de weg ruimt die hem in de weg staat?

Mensbeelden zijn geen vrijblijvende filosofische bespiegelingen, maar hebben wel degelijk gevolgen. Iemands mensbeeld/godsbeeld/wereldbeeld is als een bril waarmee hij de wereld, medemensen en situaties bekijkt: ze kleuren alles wat hij ziet, denkt, voelt en beslist. De lichtzinnigheid waarmee onze cultuur omspringt met de fundamentele vragen is verbijsterend.

Het vastgeroeste “pro-life versus pro-choice” debat overstijgen

Abortus is een kwestie die veel verdeeldheid zaait. De twee voornaamste partijen in het debat definiëren zichzelf op een manier die de andere kant doet huiveren. Alsof pro-choice mensen anti-leven zijn. Alsof pro-life mensen een hekel hebben aan keuze. Aan welke kant men zich ook bevindt, het voelt als een nulsomspel, waarbij slechts één partij kan winnen en de andere verliest. Hoe meer vrijheid er is om een ​​abortus te kiezen, des te meer pro-lifers verliezen. Hoe meer abortus beperkt wordt, des te meer pro-choicers verliezen. Hoe kunnen we deze patstelling doorbreken?

Misschien kan het volgende helpen: wat als we ons realiseren dat niemand abortussen “leuk” vindt? Dat niemand “een abortus” op zijn bucketlist zet? Hoewel we het niet eens zijn over de vraag of het een legitieme optie is in laatste instantie, viert niemand wanneer mensen daadwerkelijk voor die keuze gesteld worden. Dus hoe kunnen we samen vooruit? Kunnen we samen streven om abortus echt een laatste redmiddel te maken? Kunnen we ervoor zorgen dat zo weinig mogelijk mensen zelfs maar over de mogelijkheid moeten nadenken? Kunnen we ervoor zorgen dat men niet moet kiezen tussen moeder en kind?

Hoe belangrijk het ook is om te discussiëren over de moraliteit van abortus en wat goede wetten zijn om abortus te reguleren (of te verbieden), onze energie zou waarschijnlijk beter besteed zijn als we zorgen dat vrouwen en mannen in een crisiszwangerschap voldoende steun hebben en verschillende goede opties kunnen overwegen voordat ze het punt bereiken waarop abortus de minst slechte optie lijkt. Onderzoek toont namelijk aan dat zwangere vrouwen die de liefde en ondersteuning nodig om een zwangerschap uit te dragen niet vinden in hun intieme kring waarschijnlijk voor abortus zullen kiezen.

In plaats van mensen te beschamen omdat ze in een crisiszwangerschap verkeren (en dus voor het kind kiezen ten koste van de moeder), of abortus te snel voor te stellen als een gemakkelijke uitweg (en dus voor de moeder kiezen ten koste van het kind), moeten we creatief zijn in het nemen van concrete initiatieven om de ouder(s) te helpen en te ondersteunen, en niet bang zijn om zelf een prijs te betalen om zowel voor het goed van de moeder als van het kind te kiezen.

Het volgende verhaal is hier een goede illustratie van:

Een ongehuwde 18-jarige vrouw, die ik Becky zal noemen, werd zwanger. Ze was bang om dit aan haar strikte christelijke ouders te vertellen, omdat ze ervan overtuigd was dat ze haar in schande zouden afwijzen en haar het huis zouden uitzetten. Dit zou op zijn beurt haar plannen om naar de universiteit te gaan en haar droom om dierenarts te worden ernstig in gevaar brengen. Daarom was ze van plan een abortus te ondergaan.

Becky vertrouwde dit toe aan een buur van de familie die ik Dorothy zal noemen. Dorothy was een gescheiden vrouw van middelbare leeftijd die in de loop der jaren een speciale relatie met Becky had ontwikkeld. Toen Becky Dorothy over haar plan vertelde, oordeelde Dorothy haar niet en dumpte ze niet haar persoonlijke mening over abortus op Becky. Ze bood gewoon aan om te helpen. Als Becky koos voor een abortus, bood Dorothy aan om te helpen met haar herstel na de abortus. Maar omdat ze ervan overtuigd was dat abortus niet de beste oplossing was voor Becky’s dilemma, moedigde ze Becky liefdevol aan om serieus na te denken over haar geplande handelwijze.

Wat nog belangrijker is, ze bood aan om alles te doen wat nodig was om het voor Becky mogelijk te maken haar zwangerschap uit te dragen. …

Als Becky’s ouders haar het huis uit zouden schoppen (wat ze deden), bood Dorothy haar kelder aan als verblijfplaats. Het was niet veel, maar het was iets. Dorothy bood ook aan om Becky alle financiële en emotionele steun te bieden die ze nodig zou hebben tijdens de zwangerschap, in de mate van het mogelijke (ze sloot uiteindelijk een tweede hypotheek af op haar huis). Als Becky de baby ter adoptie wilde opgeven, bood Dorothy aan om hiermee te helpen. Als Becky het kind wilde houden (wat ze uiteindelijk ook deed), bood Dorothy aan om haar hier ook mee te helpen (ze werd de meter). En bovendien beloofde Dorothy met Becky samen te werken om het financieel mogelijk te maken haar droom om dierenarts te worden na te streven.

Bijgevolg ging Becky door met de zwangerschap, ging ze bij Dorothy wonen en vervolgde haar droom parttime terwijl zowel zij als Dorothy haar dochter opvoedden.

Bron: Greg Boyd

Als we echt om leven en keuze geven, zullen we ervoor zorgen dat mensen zoveel mogelijk haalbare keuzes hebben om leven te laten bloeien. Dat kan betekenen dat we opties moeten scheppen die er eerder niet waren, door onze eigen middelen te gebruiken, zoals de vrouw in het verhaal deed door geld te geven, een woonplek te bieden, en haar tijd op te offeren om een ​​kind te helpen opvoeden.

Het vastgeroeste “pro-life versus pro-choice” debat overstijgen betekent het verwerpen van het idee dat we moeten kiezen tussen de moeder en het kind. Het betekent begrijpen dat we voor beiden kunnen kiezen, dat we voor beiden het beste kunnen zoeken. Maar tenzij we bereid zijn de prijs van deze kostelijke, praktische liefde te betalen, zijn we gedoemd om te blijven kibbelen over abortus en te proberen onze zin te krijgen door op de “juiste” mensen te stemmen. En op deze manier blijven zowel moeders als kinderen verliezen.