400 jaar Blaise Pascal (1623): een vergeten genie

Origineel gepubliceerd op De Wereld Morgen.

400 jaar geleden – op 19 juni 1623 om exact te zijn – werd een genie geboren. Op je elf jaar een traktaat schrijven over klanken, op je zestiende een studie over kegelsneden (die zelfs Leibniz bewonderde), op je negentiende een mechanische rekenmachine uitvinden, het is niet aan iedereen gegeven. Blaise Pascal, afkomstig van Clermont in de Auvergne, was van jongs af uitzonderlijk begaafd en leergierig. Behalve op de wiskunde en meetkunde stortte hij zich ook op de fysica: hij herhaalde en verfijnde de proeven rond luchtdruk en vacuüm van Torricelli. Dat maakte hem tot één van de eerste echt experimentele wetenschappers, en dus veel moderner dan bijv. Descartes (1596-1650) die nog heel scholastisch en deductief te werk ging. Voorts legde hij de basis van de waarschijnlijkheidsberekening, en aan het einde van zijn leven ontwierp hij als eerste een soort openbaar vervoer in Parijs, een koetsenmaatschappij waarvan de winst zou gebruikt worden ten behoeve van de armen. Kortom, aan creatieve ideeën nooit gebrek. En daarbij moet je nog rekenen dat hij vanaf zijn achttiende constant last had van hoofd- en maagpijnen, dus erg beperkt werd door gezondheidsproblemen, wat ook zijn vroegtijdige dood op zijn 39ste verklaarde.

Zijn invloed is groot geweest: er is een meetkundige stelling naar hem vernoemd, een eenheid van druk – de atmosferische druk bedraagt 1013 hectopascal – en één van de eerste en belangrijkste computertalen (1970). Hij was ook een begenadigd schrijver met een scherpe en heldere pen en veel ironie, die volgens Voltaire mee vorm gegeven heeft aan de moderne Franse taal. Een veelzijdig genie dus. En toch vaak vergeten en miskend.

Al deze wereldlijke successen zijn echter niet de zaken waardoor Pascal echt beroemd is geworden. Na enkele jaren merkte hij steeds sterker een innerlijke onvrede omdat existentiële vragen aan hem knaagden. Zijn zus was intussen in een klooster in Port-Royal (bij Parijs) gegaan, en door gesprekken met haar voelde hij nog nijpender zijn eigen geestelijke leegte. Dat klooster was meegegaan in de stroming van het jansenisme, genoemd naar de Ieperse bisschop Jansenius, die de genadeleer van Augustinus weer sterk in het licht wilde brengen. Jansenisme neigde in sommige aspecten naar het protestantisme en werd daarom door de Kerk erg verketterd, wat Pascal aanzette tot een felle polemiek met de jezuïeten van zijn tijd.

Een beslissend keerpunt voor Pascal was een unieke – zeg maar: extatische – ervaring op zijn 31ste, die hij op een papiertje als volgt neerkribbelde: “Het genadejaar 1654. Maandag 23 november (…) vanaf ongeveer half elf ’s avonds tot ongeveer half één ’s nachts. VUUR. God van Abraham, God van Isaak, God van Jakob. Niet de God van filosofen en geleerden. Zekerheid. Zekerheid. Gevoel. Vreugde. Vrede. God van Jezus Christus.” Hij had een allesdoordringende ontmoeting met de levende God gehad. Vanaf dan kon alleen het geloof hem nog boeien: in vergelijking met dit nieuwe licht hadden wetenschappen al hun glans verloren. Hij wijdde voortaan zijn beste krachten aan een boek ter verdediging van het christelijke geloof, een ‘apologie’. Helaas is dat boek niet afgeraakt en vond men bij zijn dood in zijn kamer massa’s losse papiertjes met een duizendtal notities, die uitgegeven werden als ‘Les Pensées’. Er zitten veel juweeltjes in die als oneliners de wereld zijn rondgegaan, zoals “le coeur a ses raisons que la raison ne connait pas”. Ook hier blijkt zijn frisse, originele aanpak. Pascals ‘voordeel’ is dat hij – een beetje zoals Leonardo da Vinci – geen klassieke scholing doorlopen heeft en dus vaak heel verrassend uit de hoek komt. Hij haalt niet de traditionele argumenten uit de metafysica en scholastiek aan, maar vertrekt opnieuw van de feiten en de ervaring, blijft dicht bij de beleving van alledag en de denkwijze van mensen zelf.

Eigenlijk maakte Pascal de omgekeerde evolutie door van de Verlichting (die na hem kwam: ± 1690-1800). De Verlichting meende, na de ‘donkere middeleeuwen’, het licht van de rede en de wetenschap ontdekt te hebben, wat leidde tot een naïeve euforie: ‘Nog eventjes zoeken en de wetenschap zal alle problemen van de wereld opgelost hebben’. Waar in de middeleeuwen de geest boven de ziel geplaatst werd en openbaring boven rede, heeft de Verlichting resoluut gekozen om de mens en de eigen vermogens centraal te plaatsen: rationaliteit staat boven religie, en elk geloof moet dus gefilterd worden van alle irrationele elementen tot het ‘zuiver’ en 100% redelijk is. Pascal daarentegen noemt dit spottend ‘de god van de filosofen’, die een theoretisch bedenksel is, gecreëerd ‘naar hun eigen beeld en gelijkenis’. Het deïsme, een soort rationele verlichtingsreligie, was volgens hem even ver van het christendom verwijderd als het atheïsme.

De worsteling tussen geloof en rede is van alle tijden, werd in elke tijdperk anders benaderd en speelt vandaag ook nog. Pascal had hier een paradoxale oplossing voor bedacht: hij stelde dat de rede zelf op haar eigen grenzen botst – denk bijv. aan de onbewijsbare axioma’s in de wiskunde – en ons dus bevéélt om haar te overstijgen. Het is omwille van de beperkingen van rationaliteit heel rationéél om de sprong te maken naar het hogere niveau van de geest, van geloof en openbaring. Ook voor het dagelijkse leven, de samenleving en politiek wérkt de rede niet. Rationaliteit werkt a.h.w. ‘vierkant’ en geometrische kaders passen niet op de realiteit die ‘ronde’ en grillige vormen kent. Rationalisme forceert de realiteit in hokjes en vakjes en doet haar geweld aan. Het is veel ‘logischer’ om te erkennen dat de enge rationaliteit ons geen antwoorden kan geven in de meeste levensgebieden: het hart – geleid door een soort intuïtie – doet het daar veel beter. De rede kan precies in díe gebieden minder helpen die voor ons meer belang hebben: bij de allerbelangrijkste beslissingen in het leven staat ze met haar mond vol tanden. “Wie enkel de rede wil volgen, zou zeker en vast zot zijn.” Het hart heeft een andere, bredere en diepere logica, is fijngevoeliger en sneller. Zowel de sociale omgangsvormen, de praktische levenswijsheid als het geloof zitten in het hart.

Pascal was in die zin zijn eeuw vér vooruit en had, ook volgens uitgever en filosoof Jacques Chevalier, reeds antwoorden bedacht op problemen die later zouden opduiken. Hij had een diep inzicht in het problematische van het eenzijdige rationalisme van de verlichtingsfilosofen. Pascal was veel meer gebalanceerd dan zijn tijdgenoten, zeker Descartes. Het is jammer dat de westerse filosofie vooral het eng-rationalistische spoor van Descartes heeft gevolgd, want het is daarmee op een zijspoor geraakt, zoals Martin Heidegger (1889-1976) in de vorige eeuw uitvoerig heeft proberen aan te tonen: de ‘wijsheid’ is uit de wijsbegeerte verdwenen. Tot op heden worstelen filosofen, met wisselend succes, om zich hiervan te bevrijden, wat ook de gespannen en getroebleerde relatie tussen filosofie en religie verklaart.

De rede kan zeker en vast het geloof niet bewijzen, maar dat betekent allerminst dat geloven irrationeel is, enkel dat de rede zwak en beperkt is. “God heeft de natuur zo geordend dat er duisternis en licht tegelijk was: genoeg duisternis opdat wie het de moeite niet vinden om te zoeken, Hem ook niet zullen vinden, en genoeg licht opdat wie Hem van ganser harte zoeken, Hen zeker zullen vinden.” Een ander bekend argument van Pascal is ‘le pari’ (de weddenschap): aangezien de rede ons niet kan helpen in de vraag of er een God bestaat of niet, is de kans eigenlijk één op twee, en moeten we dus ‘gokken’. Maar dan gebiedt de kansberekening ons overtuigend om vóór het bestaan van God te kiezen: want als na de dood blijkt dat God en de hemel wél bestaan, hebben we oneindige winst (eeuwig geluk), en als blijkt dat Hij niet bestaat, hebben we natuurlijk geen ‘winst’, maar hebben we hier op aarde eigenlijk ook niets verloren – want een gelovige brengt weliswaar veel offers voor zijn geloof, maar krijgt er ook veel aards geluk voor in de plaats. Dit argument is niet bedoeld als een theoretisch godsbewijs, maar is een illustratie van Pascals ‘combinatie’ van wiskunde en geloof, en van zijn praktische, pragmatische benadering.

Pascal was een helder denker en schrijver en durfde nieuwe wegen te bewandelen. Hij was een liefhebber van de paradox, wat toont dat hij rekening hield met het complexe karakter en de gelaagdheid van de waarheid. Dat hij niet gerekend wordt in de rij van grote denkers en filosofen is jammer, en vooral te wijten aan het feit dat hij niet in één hokje te plaatsen valt. Wat was er nog allemaal uit zijn pen gekomen als hij een normale gezondheid en levenslengte had gehad…, we hebben er maar het raden naar.

Denktank Inspiratio: Wie we zijn, wat we willen, wat we doen!

Dat onze samenleving onvoorstelbaar snel evolueert is haast een dooddoener. Ik, prille zeventiger, kende nog de tijd dat de computer een zalenbreed toestel was dat je alleen kende van de verhalen van Cape Canaveral en het Kennedy Space Center en tot minder in staat was dan mijn smartwatch van vandaag. Over smartwatchen gesproken: ook dat waren slechts droomdingen waarover SF-schrijvers droomden.

Ik herinner me zelfs nog dat mijn ouders hun eerste auto kochten, en als ik nu daarop terugblik zie ik een vehikel dat met pleisters aaneen leek te hangen en ook zo bewoog (ja, het was een Oost-Europees geval, maar toch).

Anderzijds, het was nog de goede oude tijd (ja, lach maar). Mensen praatten nog met elkaar in plaats van met toestelletjes, gezinnen hingen (meestal) nog aaneen in plaats van te bestaan uit losse persoonlijkheden die zelfs aan de eettafel aan het gamen zijn. De naam Orwell verwees nog gewoon naar een literatuurschrijver in plaats van naar een dystopische realiteit.

Ergens zijn er in het bonte tapijt dat deze wereld geworden is weeffouten binnengeslopen. Ergens zijn er schaduwen over de samenleving geworpen die langzaam donkerder worden. Ergens is de indruk ontstaan dat het groene monster van de wetenschappelijke, technische en informatieve vooruitgang, het diepere menselijke wezen kapot aan het vreten is. Maar weet je, dat monster bestaat al eeuwen, neen millenia… alleen groeit en stoeit het vandaag sneller dan ooit tevoren, vrijer dan ooit tevoren.

Sommige ideeën hebben een couveuse nodig. Ik bedoel: een periode van overweging, van aftoetsing of en hoe dingen en ideeën kunnen losgelaten worden op de maatschappij. Want eens vrijgelaten, lijken sommige ervan op een slang: die kruipt ook nooit terug in haar ooit afgeworpen huid.  Denk bijvoorbeeld aan wat er vandaag allemaal speelt rondom Artificiële Intelligentie: met zijn eindeloze kansen maar even eindeloze gevaren. Is een couveusetijd hier niet op zijn plaats? Denk aan het onopvallende afsterven van religies en van geestelijke begrippen en hun vervanging door het gelaïciseerd functioneel vrijbuitersgedrag dat ervoor in de plaats is gekomen. Is het ontbreken van een tijd in een couveuse hier niet de oorzaak van veel wat de laatste decennia is misgelopen op het vlak van bijvoorbeeld leven en dood, grenzeloosheid van promiscue, digitaal en egocentrisch gedrag, steeds extremere polarisering in de publieke arena, enzovoort?

En hoe meer we blootgesteld worden aan allerlei sociale en existentiële uitwassen, hoe dikker de schil rond het hart van de mensen aangroeit. En hoe meer mensen op zoek blijven gaan naar transcendentie, naar wat henzelf en de wereld overstijgt.

De magnetron versus de tajinepot

Wat bedoel ik met een couveusebehandeling? Wel, we weten allemaal dat ons eten beter smaakt als het lang gesudderd heeft, bijvoorbeeld in een tajinepan, in vergelijking met de bereiding ervan in een microgolfoven. En toch willen we maar al te vaak dat ons leven in zo’n magnetron wordt gezet, zodat we gewoon steeds sneller steeds verder kunnen gaan.

In de wachtkamer van de tajine sudderen we. Maar dat is wel de plaats waar de grootste veranderingen plaatsvinden. Zo’n wachtkamer is de smaakmaker, de verfijner, het zijn de lange nachten van onzekerheid waarin ons karakter wordt gevormd, onze waarden worden bepaald, onze ziel wordt gevormd. Wanneer we ervoor kiezen uit de wachtkamer te komen door impulsief of roekeloos te handelen, verspelen we de sudderende verandering die had kunnen zijn.

Maar wachten en wachten en wachten is drie. Passief wachten verspilt de tijd. Roekeloos wachten dwingt de tijd. Geduldig wachten gebruikt de tijd actief.

Verkwisten betekent dat we niet profiteren van de groeimogelijkheden die de wachtkamer biedt. Dwingen, forceren,  betekent dat we besluiten dat de tijd om is, en dus verplaatsen we het seizoen van de slowcooker snel naar de magnetron. Met andere woorden, we zijn klaar (denken we). Die impuls is niet alleen maar slecht. Ik wil geen slachtoffer zijn. Ik wil niet passief zijn. Laten we wat actie ondernemen. Dat zijn eigenlijk goede dingen. Maar als we niet oppassen, kunnen we de betere optie missen – actief wachten. Want we zitten niet stil in de wachtkamer, maar duimen terwijl we wachten om uitgenodigd te worden in de examenruimte. We ondergaan het proces niet alleen. We groeien door het proces heen. Onze tijd in de wachtkamer hoeft geen verspilde tijd te zijn.

Ik herhaal: “Hoe meer we blootgesteld worden aan allerlei sociale en existentiële uitwassen, hoe dikker de schil rond het hart van de mensen aangroeit. En hoe meer mensen op zoek blijven gaan naar transcendentie, naar wat henzelf en de wereld overstijgt.”

Denk aan krill, minuscule zwermen ongewervelde zeediertjes die er wel in slagen om elke dag tweemaal ontzettend diep in de zee af te dalen en ’s nachts weer omhoog te komen drijven, naar de oppervlaktewateren. Zo vormen ze een verbinding tussen het diepste van de oceaan en zijn oppervlakte, tussen de werelden boven en onder water. Mensen hebben die behoefte ook: leven in een materiële wereld met al zijn beschadigde riooldeksels en de verborgen vunzigheden daaronder, en steeds opnieuw opstijgend naar een transcendente wereld met prachtig ogende, vergevende en genezende realiteiten. En opnieuw beginnen.

Misschien zit in het oplichten van sommige van die riooldeksels en de inhoud ervan confronteren met wat van het licht uit die tragere transcendente wereld ook wel een taak voor de hedendaagse media? Misschien is het snelle voortdenderen over de autostrades van het leven en het vergeten dat er daaronder vergeetputten zijn die het verder rotten faciliteren een hedendaagse fout van de media? Alleszins, dat is hoe wij met onze Denktank Inspiratio de wereld rondom ons willen bekijken: wat trager, wat diepergravend, wat meer toetsend aan de grondvesten van dit bestaan. En u, als media daar misschien wat mee besmetten?

Lezing Kris Vleugels op de lancering van denktank Inspiratio

Kris Vleugels is voormalig politicus (provincieraadslid 1995-2000), stichter en voorzitter van C’Axent (2004), een beweging die ijvert voor meer ‘C’ (christelijke waarden) in de politiek, en auteur.

Geachte genodigden,

Ik kom uit Limburg en daar doet zich een eigenaardig fenomeen voor, met name in het Genkse: door een grote aanwezigheid van allochtonen, die er soms eigenaardig omgaan met de  Nederlandse taal, heeft een groot deel van de autochtone Genkse jeugd dat taalgebruik overgenomen. Ze hebben het nu over “die meisje” en “mijne broer”, “mè jong, ik weet u brievenbus wonen”.

U mag daarmee lachen, maar er doen zich in heel Vlaanderen onfrisse taalverschuivingen voor. En niet onder invloed van allochtonen.

Ik kan nog een aantal veel voorkomende recente taalcorrupties opnoemen, zoals verkeerde voltooide deelwoorden. “Hij heeft mij geslaan.” “Ze hebben hem ontslaan.” Uitspraken, die ik niet alleen op straat hoor. Ze worden soms zelfs door journalisten in de mond genomen.

Maar ik wil vooral kijken naar steeds meer aanvaarde taalfouten zoals de meervoudsvorm MEDIA.

Media is een meervoud zoals stadia, centra, musea, data. De enkelvouden zijn medium, stadium, centrum, museum, datum.

Tot een of andere taalbarbaar media als enkelvoud is gaan gebruiken: “De media is…” “De media zegt…” “Deze data is onderzocht…” en  meer en meer mensen nemen deze taalfout over, zelfs de media doen dat.

Een ander voorbeeld: De duidelijke ALS/DAN regel, waarbij ALS vergelijkend is en DAN overtreffend “Zo mooi als en mooier dan.” Niet “mooier als” dus.

Hier wordt ontzettend vaak tegen gezondigd en daarom wil men deze regel afschaffen. Gebruik ALS en DAN maar zoals je zelf wilt.

Waarom deze lange inleiding over taal?

Wat er bezig is met onze taal, dat de regels aangepast worden aan de fouten, dat gebeurt met onze ethiek nog veel meer. Eeuwenlang algemeen aanvaarde ethische waarden en normen in onze samenleving zijn de afgelopen decennia overboord gegooid.

En helaas gaat het nog veel verder. Onze normen en waarden worden niet alleen aangepast aan de praktijk, die in een neerwaartse spiraal terechtgekomen is. Nee, daarbovenop worden al degenen, die daar bedenkingen bij hebben, gedemoniseerd.

Conservatief is een scheldwoord geworden, hoewel het behouden van wat goed is, bezwaarlijk fout genoemd kan worden. Denk maar aan het milieu.

De publieke opinie wordt grotendeels gevormd door de media. De pers heeft dus een grotere verantwoordelijkheid dan ze zichzelf toebedeelt. Ze registreert namelijk niet enkel wat er onder de bevolking als algemeen aanvaard wordt beschouwd. Zij heeft de afgelopen dertig jaar mede gezorgd voor een aardverschuiving van de algemene visie op ethiek.

Maatschappelijke uitspraken van mensen met een min of meer religieuze achtergrond, worden afgedaan als ofwel belachelijk ofwel extremistisch.

Enkele voorbeelden die ik van kortbij heb meegemaakt.

  1. Ergens begin deze eeuw – ik was pas voorzitter van een sociale huisvestingsmaatschappij in Limburg – kaartte ik bij politici het groeiende probleem van het woningtekort aan in dit segment van de woningmarkt. Veel te veel alleenstaanden bezetten sociale woningen, die bedoeld waren voor grote gezinnen. Uit de echt gescheiden partners wonen namelijk elk in een grote woning omwille van de kinderen in het kader van co-ouderschap. Ik stelde de politiek voor om aan de oorzaak te werken: echtscheidingen tegengaan door meer steun aan huwelijksbegeleidingsprojecten en het wegnemen van taboes rond de hulpvraag van koppels met relatieproblemen. Ze lachten me net niet uit. “We moeten meer huizen bouwen” was het antwoord. Symptomenbestrijding dus. Er is niets aan de oorzaak gedaan. En vandaag is het tekort aan sociale woningen nog veel groter.
  2. In 2005 organiseerde “Actie voor het Gezin” een mars voor het gezin in Brussel. 5000 deelnemers. DS weigerde er vooraf iets over te melden en zelfs een advertentie werd geweigerd door de toenmalige hoofdredacteur. Het was een vredige betoging waar we ons punt duidelijk maakten: een kind heeft een mama en een papa nodig. Geen homohaat, enkel bedenkingen bij het voorliggende wetsvoorstel voor adoptie.
  3. Toen ik later in het VTM-programma “Recht van Antwoord” gevraagd werd om ons standpunt te verdedigen, was het debat sereen. Er vielen me echter 2 dingen op:
    • De 3 zogenaamde rechters hadden hun politiek correcte oordeel al klaar voor het programma begon.
    • De redactie stuurde aan op polarisatie. In de pauze had ik een gesprekje met een vriend van me, een homo, die in de studio bij het andere kamp zat. We lachten en spraken ontspannen met elkaar. Dat vond de redactie niet leuk. Het kwam me voor dat ze een voorkeur hadden voor een stevig gevecht in hun programma en niet voor een eerlijk gesprek.
  4. Onlangs nog kwam een ongenuanceerd bericht op VRT nieuws over “Amerikaanse Evangelischen in Oeganda” die homohaat zouden aangewakkerd hebben. Perceptie bij de Belg: “Evangelischen zijn homohaters.” Goede journalistiek zou zijn om een Vlaamse evangelische leider hierover te interviewen, los nog van de correctheid van hun gebruikte bronnen, die soms kritiekloos worden overgenomen, wegens tijdsgebrek.
  5. In de Goede Week voor Pasen verschijnen er in de Vlaamse kranten al jaren paginagrote artikels over boeken of zogenaamde wetenschappers, die zouden bewijzen dat de verrijzenis van Christus nooit heeft plaatsgevonden. Geponeerd als waarheid, zonder tegenwoord, zonder kans op reactie (we hebben het geprobeerd: zelfs een lezersbrief van een professor klassieke filologie werd niet geplaatst).

Op deze manier negeren de media een belangrijk deel van de bevolking. Misschien verwachten ze dat deze categorie burgers binnenkort uitgestorven is, maar ze vergissen zich.

Maar niet alles is kommer en kwel. Enkele goede voorbeelden:

  1. In de “Goed Nieuws Krant” van HBVL, april dit jaar: een interview met een paar jonge gelovigen die elkaar gevonden hadden via “Recruits”, een christelijke organisatie. Positief artikel. Zeldzaam, maar goed.
  2. De reeks “Shalom allemaal” op VRT: een mooie inkijk in de chassidisch joodse gemeenschap in Antwerpen.

Maar gelovigen komen over het algemeen te weinig aan het woord in de media. En wanneer dat gebeurt wordt er meestal ofwel meewarig, ofwel verontwaardigd over gedaan. Christenen zijn of naïef, of gevaarlijk. Dat beeld klopt niet en moet dringend verdwijnen.

En daar kunnen de media een grote rol in spelen. Er wordt te vaak OVER bepaalde groepen in de samenleving gesproken en geschreven in plaats van MET hen te gaan spreken. Correcte informatie verkrijgt de pers door de juiste bronnen aan te boren en nooit na te laten het recht op wederwoord toe te passen, bijvoorbeeld door Inspiratio te raadplegen, maar op zijn minst haar persberichten te gebruiken. Ik zie ernaar uit.

Verslag lancering van de denktank Inspiratio (6 juni 2023, Brussel)

Op dinsdagavond 6 juni werd in hartje Brussel een nieuwe denktank officieel gelanceerd: ‘Inspiratio’ heet ze, en ze hoopt een stem in de reguliere media te laten klinken die te weinig aan bod komt. Het gaat naar eigen zeggen om een ‘waardevolle en waarden-bewuste stem’ oftewel ‘een positief, opbouwend en hoopvol geluid, op het snijpunt van maatschappij en spiritualiteit’. Over ‘waarden’ spreken lijkt erg riskant in deze tijd van pluralisme en diversiteit, maar kan een cultuur en maatschappij überhaupt functioneren of floreren zonder (een minimum aan) gemeenschappelijke waarden? Inspiratio wil in ieder geval ingaan tegen elke vorm van nihilisme en cynisme, elk relativisme dat de weg effent voor ‘ieder creëert zijn eigen religie en bepaalt zijn eigen regels’. Met andere woorden: ze wil ‘geïnspireerd en inspirerend, waarde(n)vol en cultuurkritisch, relevant en constructief’ zijn, en regelmatig onderbouwde artikels sturen naar de pers rond actuele maatschappelijke thema’s.

Na een welkomstwoordje door Karel Buntinx – voormalig leraar en journalist – volgde een korte inleiding door Ignace Demaerel – leraar, schrijver en columnist bij Knack – over het ontstaan van de denktank. De hoofdspreker, Kris Vleugels, – voormalig politicus, oprichter van C’Axent en auteur – illustreerde aan de hand van enkele humoristische anekdotes uit het gewone leven en voorbeelden uit de media hoe onze cultuur en tijdgeest de laatste tijd sterk in een bepaalde richting geëvolueerd zijn. Daarna werd het 12-puntenplan van de denktank meer in detail toegelicht door Tim Brys – computerwetenschapper en postdoctoraal onderzoeker aan de VUB.

Inspiratio wil schrijvers, denkers en sprekers bij elkaar brengen die een expertise hebben op een of ander maatschappelijk vlak, en dat kan heel breed ingevuld worden: van medische ethiek tot migratie, klimaat en sociale rechtvaardigheid, seksualiteit en samenlevingsvormen. Ze wil zich hierbij focussen op fundamentele vragen, die verbonden zijn met zingeving en wereldbeelden, en dus ook met morele waarden. Daarvoor zoekt ze haar inspiratie – what’s in a name – in het judeo-christelijk gedachtengoed, de geestelijke erfenis van de Europese beschaving en wil deze wortels weer naar boven halen: niet ‘omdat de kerk het zegt’, maar omdat deze misschien in zichzelf waarde-vol zijn. Inspiratio is vooral bezorgd om de huidige polarisering en verruwing in de media, de toenemende commercialisering, het gebrek aan diepgang vanwege de jachtigheid. Opvallend is dat ze noch links noch rechts wil zijn, omdat ze dit als een valse tegenstelling ziet. In het vragenuurtje aan het eind kwam dit sterk naar voren: een mens kan op politiek gebied links zijn en op ethisch vlak rechts, of bijv. tegelijk progressief qua waarden in het migratieprobleem en conservatief als het om pro-life gaat. Of: wat gisteren als modern gold, kan vandaag als hopeloos passé overkomen. De denktank hoopt boven deze hokjes te kunnen uitstijgen in een derde, hogere weg. Ze streeft naar intellectuele eerlijkheid en openheid, balans en spirituele duurzaamheid. Een holistische benadering van de mens staat centraal: niet enkel als individu, maar ook als ingebed in een sociaal weefsel, met rede én emoties, lichaam en geest.

Na het boeiende officiële gedeelte was er tijd voor een drankje en een babbeltje en werd nog een hele tijd doorgeboomd over de aangehaalde thema’s.

Denktank Inspiratio: wat en waarom?

Op 6 juni 2023 – elke associatie met D-Day is puur toevallig – werd in hartje Brussel een nieuwe denktank boven de doopvont gehouden, en deze wereldburger kreeg de ietwat intrigerende naam ‘Inspiratio’. Wat bezielt de initiatiefnemers en wat is de bedoeling? Inspiratio wil in de reguliere media een waarde(n)volle stem laten klinken die niet of (te) weinig gehoord wordt. Deze denktank wil schrijvers/denkers/sprekers bij elkaar brengen om een positief, opbouwend en hoopvol geluid te doen horen, op het snijpunt van maatschappij en spiritualiteit en gebouwd op het judeo-christelijke erfgoed. Naar eigen zeggen wil de denktank ‘geïnspireerd en inspirerend, waarde(n)vol en cultuurkritisch, relevant en constructief’ zijn. Dat klinkt wellicht behoorlijk ambitieus, niet?

Maar de wereld van de media is de laatste decennia dan ook een beetje – of: heel erg? –geëxplodeerd, zeker sinds internet zijn intrede deed. Het aantal websites en mediakanalen is niet meer bij te houden, en de sociale mediaplatformen barsten uit hun voegen. Deze toename creëert enorme mogelijkheden voor vrije meningsuiting en nieuwsgaring, maar heeft ook een ernstige keerzijde: er gaat steeds meer fake news en hate speech rond, het is verwarring alom en de polarisatie neemt alleen maar toe. Wie houdt dit nog bij? Wat kan de lezer of kijker nog geloven of wie nog vertrouwen? En zijn de mainstream media dan wel 100% betrouwbaar, objectief en ideologisch neutraal?

Media bepalen steeds meer wat we denken, voelen en verlangen: onze perceptie van de wereld gebeurt grotendeels via ‘ons scherm’ – tv, pc, tablet, smartphone… Onze begeerten worden gestuurd en onze opvattingen gemasseerd door de meest professionele communicatietechnieken en algoritmes. De ‘vierde macht’ – nochtans niet democratisch verkozen noch herverkiesbaar – doet de drie andere beven voor haar scherpe pen die carrières kan maken en kraken.

Het is niet dat we hier bewust samenzweringen of slechte wil achter willen zoeken: ook goede journalisten en redacteurs zuchten hieronder en brengen deze mechanismen soms zelfs aan het licht. Maar de zuigkracht van commercialisering trekt de kwaliteit en het niveau onophoudelijk naar beneden: de spiraal van sensatiezucht, brood-en-spelen, goedkope instant prikkels en de feel good-cultuur voeden het eindeloze gevecht om de kijkcijfers.

Het is meer dan ooit nodig om kritisch te kijken en te lezen! Hoe worden ‘de feiten’ voorgesteld, en vooral: wat wordt níet verteld? We kunnen heel kritisch schrijven over mediamonopolies in Italië (Berlusconi), Hongarije (Orban), Rusland (Poetin)…, maar hoe zit het bij ons dan? Alles koosjer en transparant? Waarom komen er dan steeds nieuwe taboes op wat we mogen zeggen en denken? Waar zijn bij ons de ‘zere tenen’ en de censuur? Media zijn onvermijdelijk gekleurd en selectief: elke student journalistiek leert dat. 100% objectiviteit bestaat niet. Als we maar bewust zijn van onze blinde vlekken, er eerlijk naar durven kijken en ons bewust openen voor andere stemmen.

In onze overgecommercialiseerde wereld krijgen we voortdurend boodschappen zoals ‘Verwen jezelf’ en ‘Geniet maximaal’, maar nooit ‘Ontwikkel je geest’, of ‘Zoek een hoger doel’. We worden, vóór we het doorhebben, gereduceerd tot een homo consumens. Waar in vroegere eeuwen de kerk nog de geesten naar omhoog richtte, is haar stem nu grondig gemuilkorfd, en zo worden we collectief zielloos en geestelijk ondervoed. Er is ook niets of niemand die nog morele autoriteit mag nemen. Moraalridders worden verbaal gekruisigd, en tegelijk worden constant nieuwe schuldboodschappen gelanceerd: de morele regels mét bijhorende shaming and blaming zijn niet minder, maar ze zijn verschoven – hoewel niemand weet waarom of hoe. Hebben we in onze maatschappij nog wel een moreel kompas? Of heeft ieder recht om zelf te bepalen waar ‘het juiste noorden’ ligt?

We pleiten in deze milieubewuste tijd voor duurzaamheid in plastic verpakkingen, maar niet voor die in relaties, huwelijk en gezin, hét eerste sociaal weefsel. We staan allemaal héél erg op onze rechten, maar de prijs die we collectief betalen voor ons individualisme qua eenzaamheid, isolement en psychisch lijden, is niet te schatten. Alles moet ‘leuk’ zijn in de opvoeding en op school, maar in de bijzondere jeugdzorg is het dweilen met de kraan open. We roepen in een postmoderne cultuur luid: ‘Er is geen waarheid; iedereen heeft zijn eigen waarheid,’ maar… probeer dat maar eens uit te leggen bij een rechtbank. Hier zit iets grondig fout achter, waar blijkbaar weinigen ooit naar durven kijken. We leven zo hard in een ratrace dat we niet meer stilstaan bij het waarom van ons leven en de fundamentele vragen.

Nee, we willen niet terug naar ‘de goede, oude tijd waar alles beter was’, maar geloven wel dat er al véél te veel kostbare en mooie dingen van onze voorouders onnodig weggegooid zijn. Tradities zijn niet per se heilig, maar ook niet bij voorbaat oubollig en fout. Onze Europese cultuur is gebouwd op drie grote pijlers: de Romeinse (wetgeving en organisatie), de Griekse (filosofie en wetenschap) en de joods-christelijke (godsdienst en moraal). Waarom wordt dan uitgerekend deze derde systematisch weggehakt? We hebben onszelf ontworteld en ont-zield! Waar vroeger God en kerk de hele cultuur doordrongen en bepaalden – mét alle fouten die er toen waren – , is de slinger vandaag zo ver doorgeslagen naar de andere kant dat we er nog nauwelijks over mogen praten. Waarom zijn woorden als ‘christelijk’ en ‘Jezus’ taboe geworden in de publieke sfeer? Hoe kan het dat de spirituele wortels van de westerse beschaving zo snel en zo massaal verdroogd zijn geraakt? Moeten we ons verheugen over de levensbeschouwelijke uitholling en versnippering? Nee, we willen niet terug naar een tijdperk van dominantie van één kerkinstituut – we geloven niet in dominantie -, maar geestelijk gezond is de tegenreactie ook niet. Onze postmoderne cultuur is veel minder verlicht en rationeel dan we zouden denken of hopen. ‘We razen op de afgrond af, maar voorlopig gaat alles goed’ (Charles Ducal, dichter des vaderlands, 2014).

Inspiratio wil een relevant en positief geluid brengen, tegen alle verzuring in: of het nu gaat over ethische kwesties, migratie of klimaat, mensenrechten en vrijheden, sociale rechtvaardigheid of kunst, zingeving en diversiteit, seksualiteit en wereldpolitiek… Politiek en socio-cultureel niet links noch rechts want er moet een betere, hogere weg zijn om het polariserende hokjesdenken te overstijgen. Ze wil holistisch denken: lichaam, ziel en geest betrekken, de transcendente dimensie van de mens en onze hogere roeping terugvinden. Ze wil de moeilijke vragen blijven stellen, ook als deze de mensen lijken te storen en een ongemakkelijk gevoel geven. Ze wil niet meegaan in provoceren-om-te-provoceren en in de inflatie van harde of cynische woorden, maar het goede, mooie en waarachtige in de verf zetten. We geloven in veel méér dan respect en tolerantie: we geloven in liefde en waarheid. Ook al beseffen we dat ‘waarheid’ rijker en complexer is dan één mens kan bevatten, en dat er vele gezichtspunten mogelijk zijn en nuances nodig zijn. Als ‘de kracht van verbeelding’ ons sterkste Vlaamse wapen is, willen we dit maximaal gebruiken. Er moét nog een sterk verhaal zijn waarin mensen kunnen geloven en dat hen uittilt boven zichzelf. Inspiratio wil dit altijd respectvol doen, in een eerlijke dialoog, met kennis van zaken, gefundeerd en kwaliteitsvol, maar wel vrijmoedig en zonder verbloemen.

Het is nooit te laat voor Belgische excuses aan Congo

Origineel gepubliceerd op Knack.be op 24/02/19 door Philip Quarles van Ufford en Ignace Demaerel.

Begin vorige week publiceerde een VN-commissie een weinig flatterend rapport over de Belgische omgang met haar koloniale verleden. Tekorten in het onderwijs over de koloniale periode, de alomtegenwoordige standbeelden en straatnamen van Leopold II, het ontbreken van monumenten die de Afrikanen zelf eren, de halfslachtige vernieuwingen in het Afrika-museum, om er maar enkele te noemen. ‘Het gebrek aan erkenning van de ware omvang van het geweld en het onrecht’ zou bovendien leiden tot xenofobie, racisme en discriminatie op de arbeidsmarkt. Als kritiek kan dat tellen.

De eerste reactie van premier Charles Michel was verbolgen: viermaal gebruikte hij het woord ‘raar’ en ‘vreemd’. Is België dan geen voortrekker in de strijd tegen discriminatie? Hoe durven sommigen aan onze goede wil op dit punt te twijfelen? Bovendien, is het kolonialisme geen breder, Europees probleem? Had vader Louis Michel in 2004 niet om dezelfde reden geprobeerd de Britse BBC-documentaire ‘White King, red rubber, black death‘ van het Belgische tv-scherm te weren? ‘De thesis ervan is totaal eenzijdig, geeft geen rekenschap van de historische, intellectuele en culturele context, en is zeer tendentieus.’

De hele, pijnlijke geschiedenis begon met de grootse (groteske?) woorden waarmee Leopold II destijds zijn onderneming in Congo opzette, namelijk ‘om het enige deel van onze aardbol waartoe de beschaving nog niet is doorgedrongen, daarvoor open te stellen, de duisternis die over hele volken hangt te doorboren…’. Vandaag klinken deze woorden erg wrang en schamen we ons diep over zulke arrogantie. De strijd tegen de Arabische slavenhandel was een gedroomd excuus om Congo in te lijven, maar de realiteit werd een misdadig roofkapitalisme.

Zelfs binnen de context van andere koloniale onderdrukkingen waren de wandaden van onze vorst in Congo Vrijstaat nog ‘hors catégorie’. ‘Nooit, voor zover wij weten, heeft de uitbuiting door een staat of een staatsleider ergens zoveel monsterlijke wreedheden veroorzaakt’, zo vat Daniel Vangroenweghe samen, auteur van het boek ‘Rood Rubber‘ De Britse consul Roger Casement schreef reeds in 1904 een vernietigend rapport, en internationale kritieken brachten ons toen al aan de internationale schandpaal. Leopold II richtte dan maar inderhaast een ‘internationale onderzoekscommissie’ op om alle kritieken te ontkrachten.

Maar hun eindrapport ontplofte in het gezicht van de koning, die gedwongen werd zijn Congo Vrijstaat over te dragen (lees: verkopen) aan de Belgische staat, in 1908. De verhalen zijn véél erger dan de gemiddelde Belg weet; de Congolees echter kent ze maar al te goed: hij heeft ze van zijn eigen (groot)ouders gehoord, met alle pijnlijke emoties nog vers eronder.

Bij de herdenking van de 50-jarige onafhankelijkheid van Congo in 2010, leek het tij wat te keren met een stroom van meer kritische publicaties. Maar ook toen bleven veel academische en neokoloniale stemmen een aantal zaken relativeren en ‘contextualiseren’. Opmerkelijk in deze debatten was vooral de afwezigheid van Congolese stemmen: wij blanken zullen zelf wel (eenzijdig) uitmaken of de relatie tussen blank en zwart goed is. Herman De Croo betoogt bijvoorbeeld dat we beter naar de toekomst kijken en dat we ‘geen oude wonden mogen openrijten’. Maar dit is nu net het probleem: de wonden zijn nog vers, want ze worden voortdurend opengereten! Hoe kan je aan een betere toekomst werken als de pijnlijke angel nooit uit de wonde mag gehaald worden?

In 2008 bezocht een Belgische delegatie van protestants-evangelische kerken (waaronder ondergetekenden) een christelijke verzoeningsconferentie in Kinshasa, met exact dit als doel. In het ruimere kader van een ‘Europe-Africa Reconciliation Process’ hebben zij, samen met andere Europese delegaties, namens hun land en kerken excuses aangeboden voor het diepe onrecht in de koloniale periode (én erna): een gedetailleerde lijst van schrijnende daden en houdingen werd voorgelezen in de overvolle ‘Cathédrale du Centenaire’, én op de knieën.

Deze belijdenis heeft toen diepe indruk gemaakt op de talrijke aanwezigen, onder wie vertegenwoordigers van de regering, de meeste kerken en de nationale pers. Ze waren echter eenzame voorlopers: de Belgische overheden volgden niet. Een hoge ambtenaar op het ministerie van Buitenlandse Zaken zei ons toen, vertrouwelijk, dat de hoofdreden voor dit stilzwijgen de vrees was voor het eisen van financiële compensaties. Anders gezegd: wie niet B wil zeggen, zal ook niet A zeggen. Pijnlijk.

In het jubileumjaar 2010 hebben ondergetekenden in Brussel ook een soortgelijke conferentie georganiseerd met afgevaardigden van vele Congolese kerken in België (en enkele uit Congo). Op één na stuurden alle uitgenodigde Belgische politici hun kat. Blanken en zwarten hebben er letterlijk elkaars voeten gewassen. We zágen er het genezende effect van oprechte en gemeende excuses.

Want de wortel van de pijn ligt, zoals ook de tv-serie ‘Kinderen van de kolonie’ duidelijk laat klinken, in de minachting en vernedering, de houding van (blanke) superioriteit, de tweederangs behandeling, de ontmenselijking: de (gelijk)waardigheid van de Afrikaan werd met woorden en daden ontkend. Hoe kunnen sommigen zeggen dat het ’te laat’ is voor excuses, als het sinds 1885 nog nóóit gebeurd is?

Of is onze trots ons meer waard dan de waarheid en een nieuwe toekomst? Onze oproep in 2010 aan de Belgische regering en het koningshuis tot officiële en publieke excuses viel indertijd op een koude steen. Maar helaas: ook als onze overheid in deze context níets wil zeggen, zegt dat héél veel. De vernedering blijft in de lucht hangen.

De Congolese gemeenschap ervaart aan den lijve dat de ‘oude patronen’ tot vandaag blijven doorwerken, ook in de Belgische samenleving. Voor hen is dat geen ‘verre geschiedenis’, geen afgesloten hoofdstuk, maar dagelijkse realiteit: ze voélen het nog op straat, op school, op de arbeidsmarkt. Ook na 1960 blijven de onderdrukkende verhoudingen regelmatig opnieuw diepe krassen maken in de psyche van de Congolees. Neem nu bijvoorbeeld de recente verkiezingsfraude in Congo, en het uitblijven van een krachtig internationaal én Belgisch protest tegen dit onrecht: waarom doen we dat tegenover Venezuela wel en tegenover Congo niet? Zijn het onze zakelijke belangen? Of komt het ’te dicht bij’?

We kunnen het niet maken om de woorden van de VN commissie achteloos naast ons neer te leggen. De discussie hierover moet worden opengetrokken naar het hoogste niveau: ‘Belgium needs to confront its past fully and truthfully’, in het geschiedenisonderwijs op school, de straatnamen en standbeelden, en eerst en vooral door middel van publieke excuses door de regering en/of de koninklijke familie.

Niemand beweert dat de huidige chaos in RDC alleen het gevolg van de Belgen is. Maar hoe moeilijk is het om éénmaal officieel te belijden dat onze wandaden de slaagkansen van de jonge republiek in 1960 zeer zwaar hebben gehypothekeerd, tot op heden? De commissie-Lumumba was een stap in de goede richting, maar heeft ook niet geleid tot een formele schuldbelijdenis. Ons onvermogen (onwil?) om met dit verleden op een gepaste en waardige manier om te gaan, laat de wonden alleen nog maar verder etteren.

Een land dat zich als superieur, beschaafd en christelijk voordeed, gedroeg zich namelijk barbaars, onmenselijk en onchristelijk: het minste – een eerste stap in waarachtige beschaafdheid – is dat te erkennen. Andere regeringen hebben dit al gedaan in even moeilijke en delicate dossiers in hun eigen geschiedenis. En als ons nationaal ego daarvoor dan maar eens op de knieën moet – of: door het stof – , is het goed om te eraan te herinneren dat de Congolezen voor ons véél dieper door het stof zijn moeten gaan.

Vakken godsdienst of zedenleer doen veel meer dan enkel zieltjes winnen voor de eigen club

Origineel gepubliceerd op Knack.be op 15/09/19.

De afgelopen jaren stond het levensbeschouwelijk onderwijs op school regelmatig ter discussie, maar recent lag het ook op tafel van de Vlaamse regeringsonderhandelingen. Niet om af te schaffen weliswaar (want dat zit nog verankerd in de grondwet), maar toch om te halveren. Het is – ideologisch – zeer gevoelige materie. De pro-stemmen komen telkens uitvoerig aan bod in de media, maar de andere kant niet of nauwelijks. De indruk wordt gewekt dat zij geen argumenten hebben behalve conservatisme of vastklampen aan de verzuiling. Maar de vakken godsdienst of zedenleer doen véél meer dan enkel zieltjes winnen voor de eigen club. Als ze die afschaffen of halveren, kunnen ze misschien wel ettelijke miljoenen besparen, maar welke prijs betalen we daar op lange termijn voor? Of: welk kind gooien we met het badwater weg?

Vanuit onze maatschappij worden steeds meer opvoedingstaken naar de school toe geschoven: ouders kunnen het allemaal niet meer aan, of weten het zelf niet meer. ‘De leerkracht moet het maar doen’: normen, waarden, drugs, seksuele voorlichting, sociale media, racisme, (cyber)pesten, assertiviteit, depressies, zelfdoding, verslavingen… Steeds vaker horen we in de media: ‘Dit en dat moet reeds op school aan onze jongeren onderwezen worden’, maar in welk vak moet dat dan? Moet ‘respect voor het andere geslacht’ dan misschien bij de biologieles? En drugsgebruik in het vak chemie? De ‘zachte’ vakken zijn dé plaats bij uitstek waar over maatschappelijk gevoelige thema’s wordt gesproken, zoals relaties, seksualiteit, respect voor andersdenkenden, weerbaarheid, commercialisering, zelfverminking, respect en tolerantie. Waar moeten ze dat anders leren? Alle andere vakken zitten vol met hun eigen eindtermen: daar is geen ruimte voor een klasgesprek of open discussie over waarden en normen.

Mogen onze jongeren ook nog iets weten over Franciscus van Assisi, pater Damiaan, Anne Frank, Gandhi, Albert Schweitzer, Martin Luther King? De Europese beschaving kan gezien worden als het resultaat van het samengaan van drie pijlers: de Griekse, Romeinse en joods-christelijke. Maar willen we een generatie zien opgroeien die helemaal geen kennis meer heeft van deze derde: de spirituele wortels die juist onze westerse cultuur definitief mee vorm gegeven hebben? Willen we complete religieuze analfabeten afleveren?

Jongeren sprokkelen hun levensovertuigingen toch altijd wel ergens bij elkaar. Wat verkiezen we dan? Dat ze zomaar het internet opgaan, in plaats van les te krijgen van een daarvoor opgeleide leerkracht.

Wanneer vandaag in het kader van de Syriëstrijders geroepen wordt dat de deradicalisering op school moet beginnen, waar moet dat dan gebeuren, misschien? Een leerkracht islamitische godsdienst zal de moslimjongeren veel beter bereiken dan enig ander. Wanneer we klagen over nihilistische jongeren zonder doel of zin, wat denk je dat levensbeschouwelijke vakken anders proberen te doen, dan samen met jongeren hiernaar te zoeken? Spiritualiteit vormt ‘een dam tegen ideologische radicalisering’ (in godsdienstige of seculiere zin) Mensen met een gebalanceerde visie zijn gewapend tegen extremismen in alle richtingen.

Of waar krijgen onze jongeren nog weerbaarheidstraining of antigif tegen de commercialisering, verleuking of nuttigheidslogica van onze prestatiemaatschappij? Waar spreken we nog over ‘de kunst van mens-zijn’? De leerkrachten levensbeschouwelijke vakken zijn op school vaak idealisten die buiten hun uren nog veel tijd investeren in leerlingenbegeleiding, als ombudsman, vertrouwenspersoon of aanspreekpunt: ook buiten hun vak zijn ze ‘nuttig’ bezig. Gezonde spiritualiteit heeft alles te maken met identiteit, met welbevinden en goed in je vel zitten. Het Gemeenschapsonderwijs wil een vak als ‘actief burgerschap’ invoeren: dit kan zeker nuttig zijn, maar iemands spiritualiteit is precies het fundament daarónder: we vinden de échte ‘drive’ en motivatie voor engagement en passie in diepere lagen van onze ziel of geest.

Maar, zeggen de tegenstanders, godsdienstonderricht is niet de ‘core business’ van het onderwijs: de leerlingen kunnen dat toch ook buiten de school doen? Maar kan je dat niet ook zeggen van bijvoorbeeld lichamelijke, plastische en muzikale opvoeding?

Ik hoor genoeg ouders die blij zijn dat hun kinderen toch nog enig onderricht over godsdienst krijgen, omdat ze zelf vaak niet meer betrokken zijn bij een kerk en er dus zelf niets over kunnen doorgeven.

Een andere, veelgehoorde kritiek op de levensbeschouwelijke vakken, tenminste op de officiële scholen, is dat ‘ieder in zijn eigen hokje’ zit, en de ander niet ontmoet. Wel, dat hebben de gezamenlijke inspecties van de zeven erkende levensbeschouwingen al sinds verschillende jaren zelf aangepakt: door de ‘interlevensbeschouwelijke competenties’ in het leven te roepen zitten de verschillende klassen enkele keren per schooljaar sámen om elkaars overtuiging te leren kennen of gezamenlijke thema’s te bespreken. En de eerste evaluaties hiervan zijn erg positief.

Sommige stemmen in het debat, zoals Patrick Loobuyck, pleiten ook al jaren voor een neutraal alternatief: een algemeen, overkoepelend vak over levensbeschouwing, filosofie en ethiek (‘LEF’), dat objectief over alle visies zou moeten onderwijzen. Dat klinkt voor mij als een mooie ’toveroplossing’, maar ik blijf zitten met de vraag hoe dat in de praktijk moet werken? Neutraliteit is gemakkelijk als het over wiskunde gaat, maar is een illusie wanneer het over geloofsovertuiging gaat. Moet de leerkracht alle godsdiensten en filosofieën presenteren als exotische vogelsoorten? Bestaat dan niet de kans dat hij of zij hoogstens blijft steken bij clichés, uiterlijke kenmerken en algemeenheden, zonder ziel of passie.

Enkel een geëngageerde leerkracht kan de jongeren ook voor iets enthousiast maken en uit hun vrijblijvendheid halen. Een afstandelijke observator is zoals een voetbalcoach die nog nooit zelf één bal heeft aangeraakt, maar al zijn expertise van het sportweekend op tv heeft. Er is een hemelsbreed verschil tussen een toeschouwer en een speler.

‘Neutraal opvoeden’ is een contradictio in terminis. Ook niet-geloven is niet neutraal, en alle godsdiensten wegbannen is geen neutrale keuze. En als zulk nieuw vak ingevoerd zou worden, staat dit ook open voor elke willekeur: wie gaat hiervoor de programma’s schrijven? En wie zal ze geven? De claim om neutraal te zijn is precies een gevaarlijke (en oneerlijke) claim want ze pretendeert een soort objectieve visie te brengen: je kan er beter eerlijk voor uitkomen dat je gekleurd bent.

Maar is het halveren van de lesuren dan verkeerd? In de realiteit wordt de praktische uitvoering zo bijna onmogelijk gemaakt: de leerkrachten die de ‘kleine’ religies geven (zoals orthodox, protestants…) zullen in de plaats van dat ze nu naar 3-5-7 scholen moeten rijden, dat dan naar 6-10-14 moeten doen om aan een voltijdse opdracht te geraken. En tientallen kilometers moeten rijden voor één lesuurtje… En om dan nog alle uurroosters in elkaar te puzzelen wordt helemaal gekkenwerk. En de opdrachten om aan interlevensbeschouwelijke competenties te werken, worden nog dubbel zo moeilijk te realiseren. Kwatongen zeggen: halveren is gewoon een voorbereiding op de totale afschaffing: de rest volgt later wel.

Bepaalde kleine groepen willen alle religie uit de samenleving bannen en haar tot een non-issue maken, terwijl nochtans de grote meerderheid van de bevolking gelovig is. Dat Open VLD steeds meer kiest voor een seculiere, laïcistische maatschappij en alle sporen van godsdienst uit de openbare sfeer wil verwijderen, zoals Mark Van de Voorde hier opmerkt, weten we al. Als ze dan maar eerlijk toegeeft dat ze ook een (antireligieuze) ideologie heeft. Maar of deze een betere, warmere, menselijker samenleving zal voortbrengen? Zullen we dat bereiken door het spirituele aanbod nóg dunner te maken en de mensen geestelijk uit te hongeren?

Gaan we dan achteraf nóg meer klagen over normloosheid en nihilisme? Over nog langere wachttijden in de jeugdpsychiatrie en bijzondere jeugdzorg? Het is een politieke keuze, ja, maar op de korte of de lange termijn?

Karianne Boer: ‘Er zit een ranzig kantje aan de wil om abortustermijn op te trekken’

Artikel overgenomen van Doorbraak.be, waar het gepubliceerd werd op 15/04/23 door Winny Matheeussen.

Volgende week stellen de Nationale Evaluatiecommissie Zwangerschapsafbreking en het Wetenschappelijk Comité hun rapport en aanbevelingen voor in het Federale Parlement. Daar zullen zij een uitbreiding van de termijn voor abortus voorstellen. Karianne Boer, onderzoekster verbonden aan het Fundamental Rights research Centre van de VUB en het Center for Artificial Intelligence and Digital Policy (VS), roept op om er niet op in te gaan.

Wat zijn de belangrijkste aanbevelingen die aan het parlement worden voorgelegd?

Karianne Boer: ‘Men wil de termijn voor vrijwillige zwangerschapsonderbreking, zonder medische indicatie, optrekken van twaalf tot minstens achttien weken na de conceptie. Een tweede voorstel wil mentale problemen aanvaarden als een medische reden voor zwangerschapsonderbreking. In de huidige wetgeving staat er geen termijn op abortus om medische redenen. Verder wil men het begrip ‘zekerheid’ in verband met een ernstige
medische aandoening van het ongeboren kind vervangen door een ‘grote waarschijnlijkheid’.

Mentale problemen

Wat is er zo problematisch aan die aanbevelingen?

‘Als je die drie aanbevelingen bijeen brengt, kom je de facto tot een situatie waarbij je in België een zwangerschap kan afbreken op eender welk moment. De voorgestelde termijn van achttien weken wordt namelijk uitgehold door die bijkomende aanbevelingen.’ Dat zorgt er voor dat je het leven van een perfect gezond levensvatbaar kind na 12 weken kan beëindigen zonder dat er een acute bedreiging is voor het leven of de gezondheid van de
moeder.

‘Op abortus om medische redenen staat in de huidige wetgeving namelijk geen termijn. Wanneer je “mentale problemen” opneemt als medische reden, zet je de deur open. Zoals de aanbeveling nu voorligt gaat het niet over een ‘ernstige psychiatrische aandoening’. Wat zijn dat, mentale problemen? In theorie kan je alles verwoorden als een mentaal probleem. Armoede kan bijvoorbeeld zo hard op de psyche wegen dat een arts kan beslissen dat er een “mentaal probleem” is. Dat zorgt er voor dat je het leven van een perfect gezond levensvatbaar kind na 12 weken kan beëindigen zonder dat er een acute bedreiging is voor het leven of de gezondheid van de moeder . En wat met het dilemma als een moeder met mentale problemen de dag voor een geplande abortus op 34 weken bevalt van het kind? Als het kind geboren wordt en de moeder zou het doden, dan komt de zaak voor het Hof van Assisen voor kindermoord. Als de abortus volgens de nieuwe aanbevelingen uitgevoerd wordt, dan is het juridisch geen probleem. Dat klopt niet.’

‘Tel daar dan nog bij dat de “zekerheid “op een ernstige medische aandoening voor het ongeboren kind vervangen wordt door “grote waarschijnlijkheid” en het hek is helemaal van de dam. Het argument dat geneeskunde altijd gebaseerd is op kansen, is hier niet van toepassing. Je moet een onderscheid maken tussen de aandoening en de weerslag ervan op het ongeboren kind. Stel dat bij hersenschade pas op 28 weken gezien kan worden wat de weerslag is. Dan is het begrijpelijk om tot dan te wachten om een zwangerschap om medische reden af te breken, in plaats van alle zwangerschappen op basis van een kans af te breken in het eerste trimester. Het gaat dan over een kans op een ernstige aandoening, maar hoe groot moet die zijn? 90%? 75%? Die vaagheid laat eigenlijk elke interpretatie toe. En zo kom je dus in een realiteit terecht waarin je op elk moment van de zwangerschap, mits de juiste “draai”, het leven van een ongeboren kind kan beëindigen.’

Een metalen pin

Waarom is die termijn zo belangrijk?

‘Op dit moment kan een abortus om niet-medische redenen enkel in het eerste trimester van de zwangerschap. Vanaf het tweede trimester gaat het om een veel zwaardere en ingrijpendere handeling. De mensen beseffen eigenlijk niet waar het in de realiteit over gaat.’

‘Er zijn in hoofdzaak vier methodes om in een later termijn een abortus uit te voeren. Bij de morcellatie-methode, ook wel ‘D&E’ genoemd (‘Dilation and Evacuation’, red.) wordt de foetus in de baarmoeder chirurgisch ontmanteld, letterlijk gevierendeeld, om dan stuk per stuk verwijderd te worden. Bij de trocart-methode maakt men gebruik van een techniek zoals ook gebruikt bij abdominale geneeskunde, om gaten te prikken in de buikwand en dan via een laparoscoop te opereren. Deze methode wordt gebruikt wanneer het ongeboren kind al te groot is. De bevalling wordt dan met medicatie op gang gebracht. Het kind wordt, wanneer de beentjes uit het lichaam van de vrouw komen, tegengehouden. Op dat moment steekt men een trocart, een metalen pin, in nek en hoofd. Op die manier kan men juridisch spreken van een doodgeboorte.’

‘De laatste twee methodes verschillen enkel in de volgorde van de handelingen. De bevalling wordt met medicijnen op gang gebracht. Hierbij wordt het ongeboren kind gedood met een fatale injectie, soms terwijl die nog in de baarmoeder zit, maar dat kan ook na de geboorte. Die laatste optie dient vooral om het risico voor de moeder maximaal te beperken zonder rekening te houden met de pijnbeleving en stress van het ongeboren kind. Bij de twee eerste procedures wordt geen foetale verdoving gebruikt. Bij de derde soms ook niet. Het kind moet dan eerst de weg afleggen van de baarmoeder naar de buitenwereld.’

‘Ik vind het belangrijk dat de mensen weten hoe deze procedures verlopen. Dat is niet zozeer om op het gemoed te spelen, maar die werkelijkheid mag wel doordringen bij de bevolking. Bij veel gynaecologen merk je in elk geval weinig enthousiasme wanneer ze beseffen dat ze deze methodes zouden moeten toepassen. Een gynaecoloog op de materniteit stelt immers alles in het werk om bij een moeder met risico op extreem premature bevalling zolang mogelijk de bevalling uit te stellen, terwijl dezelfde geneesheer anderzijds de lift moet nemen naar een andere afdeling waar hij het leven van een perfect gezond kind in de baarmoeder moet gaan beëindigen. Dat is een schizofrene ervaring in het hoofd van zorgverstrekkers. Dat blijkt uit Amerikaans onderzoek.’

Pijnbeleving

Uit het rapport blijkt een wetenschappelijke consensus die stelt dat een foetus geen pijnbeleving ervaart. Daardoor is sedatie overbodig.

‘Dat klopt. Alleen kan je aan die consensus twijfelen. Er zijn steeds meer aanwijzingen binnen de wetenschappelijke literatuur dat pijnbeleving al voorkomt vanaf het begin van het tweede trimester. Voor ons wordt pijnbeleving geassocieerd met huilen of bepaalde gelaatsuitdrukkingen. Maar er zijn andere systemen die pijn- en stressbeleving tot uitdrukking brengen. Bij foetussen vanaf het tweede trimester kan men al een hormonale en hemodynamische (een reactie in de bloeddistributie, red.) respons waarnemen.’

‘Daar komt bovenop dat het pijnmoduleringssysteem op basis van serotonine, de manier waarop mensen met pijn kunnen omgaan, pas actief wordt na de geboorte. Dat betekent dat het theoretisch kan dat foetussen net meer pijn ervaren dan pasgeboren baby’s.’

De commissie reikt tal van argumenten pro termijnverlenging aan. Een eerste is dat er op dit moment sprake is van discriminatie en dat het gelijkheidsbeginsel geschonden wordt. Gegoede vrouwen kunnen uitwijken naar Nederland, terwijl armere vrouwen die mogelijkheid niet hebben.

‘Dat is een oneigenlijk gebruik van het gelijkheidsbeginsel. Het probleem is niet dat vrouwen hier geen late termijn afbrekingen kunnen laten doen, maar wel dat Nederland een juridisch buitenbeentje is. Van de 193 landen op de wereld zijn er welgeteld zes die een afbrekingstermijn zonder medische reden hanteren van meer dan twintig weken of zelfs geen termijn. Die landen zijn Nederland, Canada, Vietnam, China, Noord-Korea en Singapore.’

‘Je kan hier spreken van een ‘vergelijkingsbias’. Binnen de commissie wordt steeds verwezen naar Nederland, dat een buitengewoon vergaande abortusregeling kent. Zowel binnen Europa als mondiaal ligt de termijn voor zwangerschapsafbreking gemiddeld tussen de tien en twaalf weken. Wij zitten met de huidige regeling in België op wereldniveau op wat als redelijk wordt beschouwd. Door steeds te verwijzen naar Nederland leggen we onze situatie naast een juridische en ethische uitschieter.’

Fundamenteel principe

De commissie stelt dat eigenlijk elke grens arbitrair is.

‘De grens van twaalf weken is gebaseerd op bepaalde beginselen en is een Europese en mondiale standaardnorm. Het fundamentele principe is dat je geen mens mag doden, zeker niet voor het gemak van een ander mens. De belangrijkste vraag is dan vanaf welk moment een foetus een mens is. De grens van twaalf weken is vastgelegd omdat de foetus vanaf het tweede trimester systemen ontwikkelt waardoor die stress en pijn kan ervaren. Een menselijke maatschappij wil ver uit de buurt blijven van de grens waarop de foetus dat ervaart. Twaalf weken kan in alle redelijkheid beschouwd worden als voldoende tijd om te beseffen dat je zwanger bent en geen baby wenst te krijgen.’

‘Overigens is achttien weken, als elke grens arbitrair is, even arbitrair. Dan kunnen we maar beter elke grens afschaffen. Ik heb het vermoeden dat sommige leden van de commissie daar ook voorstander van zijn. Een argument voor het optrekken van de termijn is ook dat er dan minder mensen uit de boot zouden vallen. Ja, dan kan je gelijk het hele strafwetboek afschaffen.’

Een ander punt is de levensvatbaarheid van een baby. Op dit moment staan we aan de vooravond van belangrijke medische ontwikkelingen op dat gebied. Zo wordt er in Nederland gewerkt aan een kunstbaarmoeder die de grens van de levensvatbaarheid gevoelig kan den verschuiven.

‘Dat is een belangrijke ontwikkeling waar op dit moment geen rekening mee wordt gehouden. Op dit moment wordt aangenomen dat een baby vanaf 24 weken levensvatbaar is. De kunstbaarmoeder kan die grens terugbrengen tot vroeg in het tweede trimester. Naarmate dat de kunstbaarmoeder verder ontwikkeld wordt zal die grens ook steeds verder opschuiven en groeit de kans op overleven van een foetus.’

‘De beschikbaarheid van een kunstbaarmoeder in de nabije toekomst roept een aantal juridische vragen op, waar ik me in wil verdiepen. Het gebruik van die kunstbaarmoeder gaat ons heel veel nieuwe inzichten en informatie opleveren. Via artificiële intelligentie kan je de ontwikkeling van een foetus in zo’n kunstbaarmoeder permanent monitoren. Dat kan nieuwe inzichten verschaffen omtrent pijnbeleving.’

‘Een andere punt is dat het introduceren van een kunstbaarmoeder het recht op niet zwanger zijn en het recht om ongeboren leven te vernietigen voor het eerst zal loskoppelen. Op dat moment bestaat er een alternatief waarbij de vrouw een ongewenste zwangerschap kan afbreken en het kind toch kan overleven. Dat gaat de hele juridische benadering van het probleem abortus op z’n kop zetten. Ook het ethische vraagstuk komt dan in een totaal andere dimensie terecht.’

Groen

U bent vooral met de juridische vragen bezig. Vanuit Groen werd al een voorstel gelanceerd om het recht op abortus in de Grondwet op te nemen. Hoe staat u daar tegenover?

‘Dat slaat nergens op. Nergens ter wereld, in geen enkel mensenrechtenverdrag of grondwet, is een recht op abortus opgenomen. Op dit moment is het exacte statuut van foetus onduidelijk, maar er is in de wetgeving wel impliciete erkenning van rechten van ongeboren kinderen terug te vinden.’

‘Zo erkent België het erfrecht van een kind vanaf het moment van de verwekking. Ook in het milieurecht wordt er rekening gehouden met het ongeboren kind. Maar op dit moment is het juridische statuut van het ongeboren kind niet bepaald. Daar wil ik onderzoek naar doen, waarbij ik rekening wil houden met de komst van de kunstbaarmoeder. Want wanneer die in gebruik wordt genomen kan dat voor een juridische revolutie zorgen. Daar heeft tot nu toe niemand bij stil gestaan.’

‘Er is op dit moment nog veel onderzoek nodig, op allerhande gebied. En de mogelijkheid om diepere inzichten te verkrijgen op wetenschappelijk gebied staat voor de deur, omwille van die kunstbaarmoeder. We gaan daardoor zowel op medisch als juridisch gebied in een andere realiteit terecht komen. Ik stel dan ook voor om momenteel niet aan de termijnen te sleutelen, omdat we wel eens snel zouden kunnen constateren dat we barbaarse zaken uitvoeren wanneer blijkt dat de aanwijzingen dat pijnbeleving wel bestaat voor foetussen bevestigd worden. Er bestaat zoiets als het verbod op folteren.’

‘Het is moeilijk om een wet, eens die in voege is, terug te draaien. Op dit moment gaan sleutelen aan de wet is naar mijn mening onverantwoord. Er is gewoon nog te veel onderzoek nodig.’

Voortrekkersrol

Vanwaar komt die gretigheid binnen de commissie om de termijn voor vrijwillige zwangerschapsonderbreking op te trekken?

‘Daar zijn verschillende verklaringen voor. België wil op ethisch gebed een progressieve voortrekkersrol spelen. Daarbij worden de rechten van het ongeboren kind bijna volledig opgeofferd voor het recht op zelfbeschikking van de vrouw.’

‘Op zich zitten er een aantal ranzige kanten aan die wil om de abortustermijn op te trekken. Aan de ene kant hoor je bij de leden van de commissie een grote bekommernis om alleen nog perfecte kinderen geboren te laten worden. Zo blijkt uit het rapport dat foetussen omwille van klompvoeten geaborteerd worden, terwijl dit heel goed opereerbare aandoening is. Langs de andere kant schemeren er meningen door die doen uitschijnen dat een kind dat mogelijk in armoede geboren wordt minder recht heeft op bescherming dan het kind van rijke ouders. De verwijzingen naar schrijnende situaties bij vluchtelingen of nu ook mensen met “mentale problemen” zetten de poort open voor abortus omwille van sociale redenen.’

‘Het is een vreemde gedachte dat het recht op leven van een ongeboren kind in een beschaafde maatschappij zou afhangen van de financiële of sociale situatie van de moeder of de ouders. Je merkt dat het krijgen van kinderen verbinden aan financiële aspecten toch op weerstand botst in onze maatschappij. Commercieel draagmoederschap is om onder meer die reden nog niet geregeld.’

‘Maar er zit nog een andere kant aan heel dit verhaal, waar zedig over gezwegen wordt. Binnen de wereld van de universitaire ziekenhuizen en het academische milieu, die innige banden hebben met de farmaceutische industrie, bestaat er een grote interesse voor foetaal weefsel. Dat is enorm belangrijk en gegeerd voor wetenschappelijk onderzoek. Daar duiken andere belangen op dan die van moeder of kind. Financiële en commerciële belangen. En daar mogen best wat vragen bij gesteld worden.’

Godsbeelden en mensbeelden zijn geen vrijblijvende filosofische bespiegelingen

Origineel gepubliceerd op Knack.be op 16/12/18.

Het was de briljante schrijver Godfried Bomans die ooit de uitspraak deed dat de meeste katholieken in hun godsbeeld niet verder waren gegroeid dan een soort sinterklaasgeloof. Een lichtjes provocerende opmerking, maar wel een terecht doordenkertje – Bomans was namelijk zelf katholiek.

De discussie tussen gelovigen en niet-gelovigen over de vraag of er (al dan niet) een God bestaat, is eigenlijk deels naast de kwestie. Zeker in onze pluralistische maatschappij met een veelheid aan inheemse en uitheemse religies is het misschien correcter om te vragen: de God waarin jij (al dan niet) gelooft, hoe stel jij je die voor? Journalist Joël De Ceulaer organiseerde bijvoorbeeld in 2014 een interessant tv-debat: ‘De ketter en de kerkvorst’. Daarin kruisten de bekendste atheïst van België, professor Etienne Vermeersch, en de toenmalige aartsbisschop André Léonard de degens. De volgens mij meest spitse repliek van de driedelige serie ging als volgt: Vermeersch gooide eruit: ‘Als ik God was, ik zou het beter gedaan hebben’, waarop de aartsbisschop repliceerde: ‘Als deze wereld de wereld is die God geschapen heeft, zou ik ook atheïst worden.’

Gelovigen en ongelovigen hebben namelijk eenzelfde probleem: ze moeten zichzelf onderzoeken of hun godsbeeld wel steekhoudt. Dit is volgens mij ook een kwestie van geestelijke hygiëne, want karikaturen creëren en afschieten kan iedereen. Het is gemakkelijk om alle schuld voor oorlogen en ellende in Gods schoenen te schuiven, want dan hoeven we niet naar onszelf te kijken; maar hoe volwassen is dit godsbeeld? De katholiek waar Bomans over spreekt, prefereert misschien een God die hem alleen maar cadeautjes uitdeelt: een wenselijke God die direct klaar staat als ik met mijn vinger knip. God als een automaat, een loopjongen, een softe opa? Vroeger heerste veel meer het godsbeeld van de strenge en straffende rechter, genre ‘God ziet u, hier vloekt men niet’. Toen Maarten Luther nog monnik was, worstelde hij jarenlang met dit (scheefgetrokken) godsbeeld en liep constant gebukt onder schuldgevoelens en zelfveroordeling: hij zag God als degene die eerst de lat onmogelijk hoog legt en er daarna vreugde in schept om mensen te veroordelen. God als de grote boeman die ons geen plezier of geluk gunt (zoals in de film ‘Le tout nouveau testament‘)?

Met dezelfde vragen worstelen ook andere religies, zoals bijvoorbeeld de islam: welk godsbeeld zit er in het hoofd van de terroristen die splinterbommen gebruiken om zoveel mogelijk ‘ongelovigen’ mee te verminken? Hebben zij het ware beeld van Allah in de Koran gelezen, of net de anderen die zeggen dat islam ‘vrede’ betekent? Is hun agressieve godsbeeld misschien een projectie van hun eigen innerlijke boosheid en frustratie? De vraag naar iemands godsbeeld heeft serieuze consequenties, nietwaar?

De Griekse filosoof Xenophanes (570-475 V.C.) is de eerste bekende die openlijk durfde zeggen: ‘De mens creëert goden naar zijn gelijkenis. De Ethiopiërs maken hun goden zwart en geven hen een platte neus; als ossen handen hadden en konden schilderen, zouden ze hun goden ongetwijfeld als ossen afbeelden.’ Deze uitspraak was ongetwijfeld choquerend in zijn tijd, maar Xenophanes heeft hier zonder twijfel een belangrijk punt. Als mens moeten we ons tenminste bewust zijn van dit al-te-menselijke mechanisme, en onszelf de vraag stellen of we niet een projectie van onszelf aanbidden. Hoe gemakkelijk zijn wij er niet in om onszelf te misleiden?

In de tijd van de Verlichting zocht men naar een ‘redelijke godsdienst’, en ergerde men zich aan alle antropomorfe beelden van God die in de Bijbel staan, omdat zij God als té menselijk afschilderden. Als tegenreactie ontwierpen enkele filosofen een deïstisch godsbeeld: God als een grote horlogemaker die zijn schepping intelligent gemaakt had, maar haar daarna ook volgens haar eigen wetten liet functioneren en dus niet meer ingreep. Maar is dit dan een hoogstaander, rationeler godsbeeld, of: een God zoals ik hem liefst wil, met andere woorden, die zich niet bemoeit met mijn leven? Voer voor psychologen…

Maar hoe kan je spreken over het godsbeeld van atheïsten, vraag ik mij af? Ik hoorde ooit s een achtjarig jongetje oprecht eerlijk zeggen: ‘Er kan toch geen God bestaan? Je kan toch niet op een wolk zitten?’ Deze kleine atheïst had zijn godsbeeld blijkbaar ontleend aan cartoons op internet… Is het niet naïef om te denken dat een atheïst helemaal geen godsbeeld heeft? Heeft hij al niet minstens een bééld in zijn hoofd waarvan hij zegt: ‘In zulke god kan ik niet geloven’. De meeste mensen sprokkelen zich een godsbeeld samen op grond van uitspraken van andere gelovigen in hun omgeving; en wanneer dit slecht geïnformeerde, luie, hypocriete of verstarde gelovigen zijn, zal hun godsbeeld uiteraard navenant zijn. Een verwrongen en scheefgetrokken beeld van God leidt tot krampachtige en verzuurde godsdienst, met mogelijks grote schade tot gevolg.

In onze moderne of postmoderne tijd lijkt het soms alsof iemands geloofsovertuigingen niet erg relevant zijn: ‘Het maakt niet uit wat je gelooft, of je christen of moslim, boeddhist of atheïst bent, als je maar een goed mens bent. In de praktijk komt het toch op hetzelfde neer.’ Dit soort uitspraken is vooral bedoeld om elementaire vriendelijkheid te betonen tegenover andersgelovigen, maar inhoudelijk gezien is ze zeer oppervlakkig.

Deze ‘ruimdenkendheid’ kan evengoed een teken zijn van intellectuele luiheid of onverschilligheid. Niemand ontkent dat geloofsvragen inderdaad moeilijk zijn en dat een dialoog tussen levensbeschouwingen ‘op eieren lopen’ is. Maar als we daarom zeggen ‘We geloven toch allemaal hetzelfde’, zijn we niet eerlijk met onszelf. Als het erop aankomt, gelóven we dat eigenlijk ook niet.

De vraag naar godsbeelden is véél belangrijker dan we denken. Want godsbeelden zijn verbonden met mensbeelden en wereldbeelden. In het joods-christelijke mensbeeld heeft de mens een schier oneindige waarde: is hij immers niet gemaakt naar Gods beeld en gelijkenis, een uniek kunstwerk, gewild en geliefd? De vader van de verloren zoon in de bijbel staat halsreikend op de uitkijk om zijn zoon terug in de armen te sluiten, ondanks zijn stinkende lompen.

Van Leon Trotski (1879-1940) zou daarentegen de uitspraak zijn: ‘Mensen mogen fungeren als mest op de velden van de toekomst.’ Waarmee hij bedoelde: enkele miljoenen burgers opofferen aan onze ideologie is perfect toelaatbaar. Stalin heeft dit ook met veel overtuiging in de praktijk toegepast, evenals Mao. In het brute communisme is de mens ‘quantité négligeable‘: eerst werd God aan flarden geschoten, dan de mens.

Mensbeelden zijn in twee richtingen verbonden met godsbeelden: wie of wat je ‘aanbidt’, bepaalt hoe je zelf wil worden. De God die we dienen is ons voorbeeld, rolmodel, doel. Iemands religieuze overtuiging heeft directe invloed op zijn morele waarden en normen. Vele oude religies aanbaden bloeddorstige goden, bloederige oorlogen en massa’s mensenoffers waren dus ‘normaal’.

Dat geldt soms ook voor seculiere goden: wie voluit voor ‘de god van het geld’ gaat, schuift alle moraal terzijde, schuwt geen bedrog en fraude, en gaat over lijken. In de andere richting werkt het soms ook: Hitler had in zijn hoofd het mensbeeld van de superieure Arische mens, en aangezien het christendom daarmee niet compatibel is, zochten hij en zijn medewerkers dus hun heil in het oude Germaanse heidendom.

Hoe zit dat dan met een puur seculier mensbeeld? Als vrijzinnigen dit puur willen funderen op de rede en de wetenschap, kunnen ze enkel uitkomen bij de evolutietheorie. Maar dan is de mens in wezen een roofdier dat ’the survival of the fittest’ gewonnen heeft en daar fier op kan zijn. Dan vraag ik mij af: waar is dan de grond om nog moreel te oordelen wanneer hij andere diersoorten uitroeit, of sterker: wanneer hij alles en iedereen uit de weg ruimt die hem in de weg staat?

Mensbeelden zijn geen vrijblijvende filosofische bespiegelingen, maar hebben wel degelijk gevolgen. Iemands mensbeeld/godsbeeld/wereldbeeld is als een bril waarmee hij de wereld, medemensen en situaties bekijkt: ze kleuren alles wat hij ziet, denkt, voelt en beslist. De lichtzinnigheid waarmee onze cultuur omspringt met de fundamentele vragen is verbijsterend.

Het vastgeroeste “pro-life versus pro-choice” debat overstijgen

Abortus is een kwestie die veel verdeeldheid zaait. De twee voornaamste partijen in het debat definiëren zichzelf op een manier die de andere kant doet huiveren. Alsof pro-choice mensen anti-leven zijn. Alsof pro-life mensen een hekel hebben aan keuze. Aan welke kant men zich ook bevindt, het voelt als een nulsomspel, waarbij slechts één partij kan winnen en de andere verliest. Hoe meer vrijheid er is om een ​​abortus te kiezen, des te meer pro-lifers verliezen. Hoe meer abortus beperkt wordt, des te meer pro-choicers verliezen. Hoe kunnen we deze patstelling doorbreken?

Misschien kan het volgende helpen: wat als we ons realiseren dat niemand abortussen “leuk” vindt? Dat niemand “een abortus” op zijn bucketlist zet? Hoewel we het niet eens zijn over de vraag of het een legitieme optie is in laatste instantie, viert niemand wanneer mensen daadwerkelijk voor die keuze gesteld worden. Dus hoe kunnen we samen vooruit? Kunnen we samen streven om abortus echt een laatste redmiddel te maken? Kunnen we ervoor zorgen dat zo weinig mogelijk mensen zelfs maar over de mogelijkheid moeten nadenken? Kunnen we ervoor zorgen dat men niet moet kiezen tussen moeder en kind?

Hoe belangrijk het ook is om te discussiëren over de moraliteit van abortus en wat goede wetten zijn om abortus te reguleren (of te verbieden), onze energie zou waarschijnlijk beter besteed zijn als we zorgen dat vrouwen en mannen in een crisiszwangerschap voldoende steun hebben en verschillende goede opties kunnen overwegen voordat ze het punt bereiken waarop abortus de minst slechte optie lijkt. Onderzoek toont namelijk aan dat zwangere vrouwen die de liefde en ondersteuning nodig om een zwangerschap uit te dragen niet vinden in hun intieme kring waarschijnlijk voor abortus zullen kiezen.

In plaats van mensen te beschamen omdat ze in een crisiszwangerschap verkeren (en dus voor het kind kiezen ten koste van de moeder), of abortus te snel voor te stellen als een gemakkelijke uitweg (en dus voor de moeder kiezen ten koste van het kind), moeten we creatief zijn in het nemen van concrete initiatieven om de ouder(s) te helpen en te ondersteunen, en niet bang zijn om zelf een prijs te betalen om zowel voor het goed van de moeder als van het kind te kiezen.

Het volgende verhaal is hier een goede illustratie van:

Een ongehuwde 18-jarige vrouw, die ik Becky zal noemen, werd zwanger. Ze was bang om dit aan haar strikte christelijke ouders te vertellen, omdat ze ervan overtuigd was dat ze haar in schande zouden afwijzen en haar het huis zouden uitzetten. Dit zou op zijn beurt haar plannen om naar de universiteit te gaan en haar droom om dierenarts te worden ernstig in gevaar brengen. Daarom was ze van plan een abortus te ondergaan.

Becky vertrouwde dit toe aan een buur van de familie die ik Dorothy zal noemen. Dorothy was een gescheiden vrouw van middelbare leeftijd die in de loop der jaren een speciale relatie met Becky had ontwikkeld. Toen Becky Dorothy over haar plan vertelde, oordeelde Dorothy haar niet en dumpte ze niet haar persoonlijke mening over abortus op Becky. Ze bood gewoon aan om te helpen. Als Becky koos voor een abortus, bood Dorothy aan om te helpen met haar herstel na de abortus. Maar omdat ze ervan overtuigd was dat abortus niet de beste oplossing was voor Becky’s dilemma, moedigde ze Becky liefdevol aan om serieus na te denken over haar geplande handelwijze.

Wat nog belangrijker is, ze bood aan om alles te doen wat nodig was om het voor Becky mogelijk te maken haar zwangerschap uit te dragen. …

Als Becky’s ouders haar het huis uit zouden schoppen (wat ze deden), bood Dorothy haar kelder aan als verblijfplaats. Het was niet veel, maar het was iets. Dorothy bood ook aan om Becky alle financiële en emotionele steun te bieden die ze nodig zou hebben tijdens de zwangerschap, in de mate van het mogelijke (ze sloot uiteindelijk een tweede hypotheek af op haar huis). Als Becky de baby ter adoptie wilde opgeven, bood Dorothy aan om hiermee te helpen. Als Becky het kind wilde houden (wat ze uiteindelijk ook deed), bood Dorothy aan om haar hier ook mee te helpen (ze werd de meter). En bovendien beloofde Dorothy met Becky samen te werken om het financieel mogelijk te maken haar droom om dierenarts te worden na te streven.

Bijgevolg ging Becky door met de zwangerschap, ging ze bij Dorothy wonen en vervolgde haar droom parttime terwijl zowel zij als Dorothy haar dochter opvoedden.

Bron: Greg Boyd

Als we echt om leven en keuze geven, zullen we ervoor zorgen dat mensen zoveel mogelijk haalbare keuzes hebben om leven te laten bloeien. Dat kan betekenen dat we opties moeten scheppen die er eerder niet waren, door onze eigen middelen te gebruiken, zoals de vrouw in het verhaal deed door geld te geven, een woonplek te bieden, en haar tijd op te offeren om een ​​kind te helpen opvoeden.

Het vastgeroeste “pro-life versus pro-choice” debat overstijgen betekent het verwerpen van het idee dat we moeten kiezen tussen de moeder en het kind. Het betekent begrijpen dat we voor beiden kunnen kiezen, dat we voor beiden het beste kunnen zoeken. Maar tenzij we bereid zijn de prijs van deze kostelijke, praktische liefde te betalen, zijn we gedoemd om te blijven kibbelen over abortus en te proberen onze zin te krijgen door op de “juiste” mensen te stemmen. En op deze manier blijven zowel moeders als kinderen verliezen.