Origineel gepubliceerd op De Wereld Morgen.
400 jaar geleden – op 19 juni 1623 om exact te zijn – werd een genie geboren. Op je elf jaar een traktaat schrijven over klanken, op je zestiende een studie over kegelsneden (die zelfs Leibniz bewonderde), op je negentiende een mechanische rekenmachine uitvinden, het is niet aan iedereen gegeven. Blaise Pascal, afkomstig van Clermont in de Auvergne, was van jongs af uitzonderlijk begaafd en leergierig. Behalve op de wiskunde en meetkunde stortte hij zich ook op de fysica: hij herhaalde en verfijnde de proeven rond luchtdruk en vacuüm van Torricelli. Dat maakte hem tot één van de eerste echt experimentele wetenschappers, en dus veel moderner dan bijv. Descartes (1596-1650) die nog heel scholastisch en deductief te werk ging. Voorts legde hij de basis van de waarschijnlijkheidsberekening, en aan het einde van zijn leven ontwierp hij als eerste een soort openbaar vervoer in Parijs, een koetsenmaatschappij waarvan de winst zou gebruikt worden ten behoeve van de armen. Kortom, aan creatieve ideeën nooit gebrek. En daarbij moet je nog rekenen dat hij vanaf zijn achttiende constant last had van hoofd- en maagpijnen, dus erg beperkt werd door gezondheidsproblemen, wat ook zijn vroegtijdige dood op zijn 39ste verklaarde.
Zijn invloed is groot geweest: er is een meetkundige stelling naar hem vernoemd, een eenheid van druk – de atmosferische druk bedraagt 1013 hectopascal – en één van de eerste en belangrijkste computertalen (1970). Hij was ook een begenadigd schrijver met een scherpe en heldere pen en veel ironie, die volgens Voltaire mee vorm gegeven heeft aan de moderne Franse taal. Een veelzijdig genie dus. En toch vaak vergeten en miskend.
Al deze wereldlijke successen zijn echter niet de zaken waardoor Pascal echt beroemd is geworden. Na enkele jaren merkte hij steeds sterker een innerlijke onvrede omdat existentiële vragen aan hem knaagden. Zijn zus was intussen in een klooster in Port-Royal (bij Parijs) gegaan, en door gesprekken met haar voelde hij nog nijpender zijn eigen geestelijke leegte. Dat klooster was meegegaan in de stroming van het jansenisme, genoemd naar de Ieperse bisschop Jansenius, die de genadeleer van Augustinus weer sterk in het licht wilde brengen. Jansenisme neigde in sommige aspecten naar het protestantisme en werd daarom door de Kerk erg verketterd, wat Pascal aanzette tot een felle polemiek met de jezuïeten van zijn tijd.
Een beslissend keerpunt voor Pascal was een unieke – zeg maar: extatische – ervaring op zijn 31ste, die hij op een papiertje als volgt neerkribbelde: “Het genadejaar 1654. Maandag 23 november (…) vanaf ongeveer half elf ’s avonds tot ongeveer half één ’s nachts. VUUR. God van Abraham, God van Isaak, God van Jakob. Niet de God van filosofen en geleerden. Zekerheid. Zekerheid. Gevoel. Vreugde. Vrede. God van Jezus Christus.” Hij had een allesdoordringende ontmoeting met de levende God gehad. Vanaf dan kon alleen het geloof hem nog boeien: in vergelijking met dit nieuwe licht hadden wetenschappen al hun glans verloren. Hij wijdde voortaan zijn beste krachten aan een boek ter verdediging van het christelijke geloof, een ‘apologie’. Helaas is dat boek niet afgeraakt en vond men bij zijn dood in zijn kamer massa’s losse papiertjes met een duizendtal notities, die uitgegeven werden als ‘Les Pensées’. Er zitten veel juweeltjes in die als oneliners de wereld zijn rondgegaan, zoals “le coeur a ses raisons que la raison ne connait pas”. Ook hier blijkt zijn frisse, originele aanpak. Pascals ‘voordeel’ is dat hij – een beetje zoals Leonardo da Vinci – geen klassieke scholing doorlopen heeft en dus vaak heel verrassend uit de hoek komt. Hij haalt niet de traditionele argumenten uit de metafysica en scholastiek aan, maar vertrekt opnieuw van de feiten en de ervaring, blijft dicht bij de beleving van alledag en de denkwijze van mensen zelf.
Eigenlijk maakte Pascal de omgekeerde evolutie door van de Verlichting (die na hem kwam: ± 1690-1800). De Verlichting meende, na de ‘donkere middeleeuwen’, het licht van de rede en de wetenschap ontdekt te hebben, wat leidde tot een naïeve euforie: ‘Nog eventjes zoeken en de wetenschap zal alle problemen van de wereld opgelost hebben’. Waar in de middeleeuwen de geest boven de ziel geplaatst werd en openbaring boven rede, heeft de Verlichting resoluut gekozen om de mens en de eigen vermogens centraal te plaatsen: rationaliteit staat boven religie, en elk geloof moet dus gefilterd worden van alle irrationele elementen tot het ‘zuiver’ en 100% redelijk is. Pascal daarentegen noemt dit spottend ‘de god van de filosofen’, die een theoretisch bedenksel is, gecreëerd ‘naar hun eigen beeld en gelijkenis’. Het deïsme, een soort rationele verlichtingsreligie, was volgens hem even ver van het christendom verwijderd als het atheïsme.
De worsteling tussen geloof en rede is van alle tijden, werd in elke tijdperk anders benaderd en speelt vandaag ook nog. Pascal had hier een paradoxale oplossing voor bedacht: hij stelde dat de rede zelf op haar eigen grenzen botst – denk bijv. aan de onbewijsbare axioma’s in de wiskunde – en ons dus bevéélt om haar te overstijgen. Het is omwille van de beperkingen van rationaliteit heel rationéél om de sprong te maken naar het hogere niveau van de geest, van geloof en openbaring. Ook voor het dagelijkse leven, de samenleving en politiek wérkt de rede niet. Rationaliteit werkt a.h.w. ‘vierkant’ en geometrische kaders passen niet op de realiteit die ‘ronde’ en grillige vormen kent. Rationalisme forceert de realiteit in hokjes en vakjes en doet haar geweld aan. Het is veel ‘logischer’ om te erkennen dat de enge rationaliteit ons geen antwoorden kan geven in de meeste levensgebieden: het hart – geleid door een soort intuïtie – doet het daar veel beter. De rede kan precies in díe gebieden minder helpen die voor ons meer belang hebben: bij de allerbelangrijkste beslissingen in het leven staat ze met haar mond vol tanden. “Wie enkel de rede wil volgen, zou zeker en vast zot zijn.” Het hart heeft een andere, bredere en diepere logica, is fijngevoeliger en sneller. Zowel de sociale omgangsvormen, de praktische levenswijsheid als het geloof zitten in het hart.
Pascal was in die zin zijn eeuw vér vooruit en had, ook volgens uitgever en filosoof Jacques Chevalier, reeds antwoorden bedacht op problemen die later zouden opduiken. Hij had een diep inzicht in het problematische van het eenzijdige rationalisme van de verlichtingsfilosofen. Pascal was veel meer gebalanceerd dan zijn tijdgenoten, zeker Descartes. Het is jammer dat de westerse filosofie vooral het eng-rationalistische spoor van Descartes heeft gevolgd, want het is daarmee op een zijspoor geraakt, zoals Martin Heidegger (1889-1976) in de vorige eeuw uitvoerig heeft proberen aan te tonen: de ‘wijsheid’ is uit de wijsbegeerte verdwenen. Tot op heden worstelen filosofen, met wisselend succes, om zich hiervan te bevrijden, wat ook de gespannen en getroebleerde relatie tussen filosofie en religie verklaart.
De rede kan zeker en vast het geloof niet bewijzen, maar dat betekent allerminst dat geloven irrationeel is, enkel dat de rede zwak en beperkt is. “God heeft de natuur zo geordend dat er duisternis en licht tegelijk was: genoeg duisternis opdat wie het de moeite niet vinden om te zoeken, Hem ook niet zullen vinden, en genoeg licht opdat wie Hem van ganser harte zoeken, Hen zeker zullen vinden.” Een ander bekend argument van Pascal is ‘le pari’ (de weddenschap): aangezien de rede ons niet kan helpen in de vraag of er een God bestaat of niet, is de kans eigenlijk één op twee, en moeten we dus ‘gokken’. Maar dan gebiedt de kansberekening ons overtuigend om vóór het bestaan van God te kiezen: want als na de dood blijkt dat God en de hemel wél bestaan, hebben we oneindige winst (eeuwig geluk), en als blijkt dat Hij niet bestaat, hebben we natuurlijk geen ‘winst’, maar hebben we hier op aarde eigenlijk ook niets verloren – want een gelovige brengt weliswaar veel offers voor zijn geloof, maar krijgt er ook veel aards geluk voor in de plaats. Dit argument is niet bedoeld als een theoretisch godsbewijs, maar is een illustratie van Pascals ‘combinatie’ van wiskunde en geloof, en van zijn praktische, pragmatische benadering.
Pascal was een helder denker en schrijver en durfde nieuwe wegen te bewandelen. Hij was een liefhebber van de paradox, wat toont dat hij rekening hield met het complexe karakter en de gelaagdheid van de waarheid. Dat hij niet gerekend wordt in de rij van grote denkers en filosofen is jammer, en vooral te wijten aan het feit dat hij niet in één hokje te plaatsen valt. Wat was er nog allemaal uit zijn pen gekomen als hij een normale gezondheid en levenslengte had gehad…, we hebben er maar het raden naar.