Origineel gepubliceerd op De Wereld Morgen, Volzin magazine en Doorbraak.
De herdenking van een 500ste verjaardag is niet alledaags, alleen was de bewuste gebeurtenis toendertijd erg controversieel. Het was ook uniek wat er op 1 juli 1523 gebeurde op de Grote Markt van Brussel: de Reformatie van Maarten Luther startte weliswaar in Wittenberg (Duitsland) in 1517, maar de eerste doden hiervoor vielen in… Brussel. Het waren andere en woelige tijden, waar brandstapels en folteringen ‘er gewoon bij hoorden’. Je kan het ook positief zeggen: het waren tijden waar godsdienst nog belangrijk was, belangrijk genoeg om je leven voor te geven – in tegenstelling tot de algemene spirituele onverschilligheid vandaag. Een martelaarsdood is tegelijk vreselijk én heldhaftig.
Het is een lang verhaal waarom twee augustijner monniken uit Antwerpen, Hendrik Voes en Jan van Esschen, op een Brusselse brandstapel beland zijn. Het hele klooster met 16 paters was eigenlijk gewonnen voor de hervormingsideeën van Luther en ze predikten dat openlijk in hun kerk. De prior, Jakob Proost (Latijn: Praepositus), kende Luther persoonlijk want deze was ook augustijn geweest en had met hem een tijdlang een cel gedeeld.
Het waren tijden van veel maatschappelijke turbulentie en in de Kerk konden hervormingen ook niet uitblijven. Mensen werden sinds de renaissance mondiger en er hing een roep om vrijheid in de lucht. Erasmus had in zijn ‘Lof der zotheid’ (1509) kritiek geuit op de wantoestanden in de kerk, de fanatieke godsdienstoorlogen, de geldhonger van geestelijken en het bijgeloof onder het volk. Ook hij had veel sympathie voor Luthers kritieken, maar vond hem te fel en koos later tegen hem. Erasmus vergeleek het christendom met een brede rivier die door allerlei bijrivieren – ménselijke tradities – vervuild was geraakt: hij pleitte sterk voor ‘terug naar de bronnen’, dé leuze van de renaissance. Voor een kerkhervorming betekende dat: terug naar ‘het zuivere begin’, naar Jezus, de
apostelen en de Bijbel zelf. Daarom had Erasmus de studie van de bijbelse grondtalen, Hebreeuws en Grieks, gepromoot, o.a. aan zijn ‘collegium trilinguae’ in Leuven.
De pausen van die tijd waren vaak meer bezig met oorlog voeren of exclusieve kunstverzamelingen, en dat kostte handenvol geld. Was de bouw van de grootse en sjieke Sint-Pieters-basiliek ‘tot eer van God’ of puur een prestigeproject van Julius II? Het geld moest in ieder geval rollen: hoge kerkelijke ambten werden verkocht aan de hoogst biedende, en de aflatenhandel kon helpen om de kassa te spekken. Toen Luther deze aflaten in zijn 95 stellingen fel aanviel (1517) bedreigde hij dus de financiële geldstromen.
Maar eenmaal dat Luthers ogen opengegaan waren voor één ontsporing, ontdekte hij nog meer kerkelijke praktijken die nooit door Jezus of zijn apostelen waren bevolen of zelfs gewild. Zijn geschriften leidden tot heftige discussies op het hoogste niveau: paus en keizer werden er direct in betrokken, en een scheuring in Europa stond op het spel, omdat de noordelijke, Duitse vorsten massaal voor Luther kozen. Luther werd eerst door de paus in de ban geslagen als ketter, later ook door de keizer vogelvrij verklaard (1521).
De discussie ging niet over details, maar over de kern van de zaak: hoe krijg je het eeuwige leven? Door eigen verdienste – al je goede werken -, aangevuld door Gods vergeving en genade, of door genade alléén? Later verschoof de discussie naar: wie heeft het laatste woord: de paus, een concilie of de Bijbel? Volgens Luther kon de mening of interpretatie van de paus nooit boven (of naast) Gods Woord staan. Het debat ging ook over de vrijheid van een christen: mag een gelovige zijn eigen geweten volgen – wordt hij geleid door de Heilige Geest – of moet hij slaafs gehoorzamen aan alles wat de Kerk dicteert? Kortom, dit waren voor honderdduizenden mensen zo’n principiële vragen dat ze bereid waren ervoor te vechten, ja, zelfs hun leven voor te geven.
In Antwerpen waren de hervormingsideeën al erg verspreid door honderden Duitse kooplieden, en door de drukkers die Luthers geschriften illegaal gedrukt en verspreid hadden. De augustijnenprior, Jacob Proost, werd in 1521 omwille van zijn ‘ketterse’ preken gearresteerd en gevangengezet, maar door het volk bevrijd – wat toont hoezeer het volk ook sympathiseerde met de hervorming. Omdat het hele klooster ‘besmet’ was, werden ze alle 16 gevangengezet in Vilvoorde. Na ondervragingen – lees: folteringen – door de inquisitie keerden 13 terug naar het katholieke geloof. Drie bleven onwrikbaar en werden klaargemaakt voor de brandstapel, een publieke gebeurtenis met massa’s toeschouwers. Eén van hen, Lambert Thoren, vroeg alsnog vier dagen bedenktijd waardoor hij aan het vuur ontsnapte, maar enkele jaren later toch in de gevangenis stierf. De andere twee, Hendrik en Jan, kregen nog een allerlaatste kans om in de schoot van de moederkerk terug te keren, maar deze zaak was voor hen te principieel. Ze riepen trots uit dat ze stierven als christen en zongen het Credo en Te Deum tijdens de vlammen. Toen Luther van hun dood hoorde, was hij diep bedroefd: hij had liever zelf de eerste martelaar geweest, en schreef ter ere van hen een lied. Een mooie documentaire doet dit ganse verhaal uit de doeken: https://www.waarheidondervuur.com/
Maar deze brandstapel was slechts het begin: er zouden er nog duizenden volgen. Ook in de Nederlanden kende de Reformatie een grote aanhang, zowel onder handelaars en gegoede burgerij als onder het gewone volk. Maar de repressie door kerk en keizer was genadeloos: de plakkaten verboden vanaf 1520 het drukken, verspreiden, zelfs bezitten van Lutherse geschriften. De inquisitie, onder leiding van grootinquisiteur Frans Van Der Hulst, was streng, en fungeerde als een soort ‘godsdienstpolitie’. De lokale overheden waren meestal veel milder en knepen een oogje toe. Er waren soms clandestiene hagenpreken die tot tienduizenden gelovigen trokken. Minder fraai was dat in 1566 een beeldenstorm door het land woedde en massa’s vernielingen aanbracht. Een eedverbond van 200 edelen diende een ‘protestatio’ in (1566) om mildheid te vragen aan de landvoogdes, Margareta van Parma, maar ze werden als ‘bedelaars’ afgewimpeld – in het Frans ‘gueux’, waarvan ze later de erenaam ‘geuzen’ afleidden. De grote steden Brussel, Antwerpen, Gent, Brugge en andere hadden tussen 1578 en 1585 zelfs een calvinistisch bewind, wat helaas ook soms – zeker in Gent – erg intolerant kon zijn.
Omdat de landvoogdes de volksbewegingen niet meer kon tegenhouden, liet keizer Filips II Spaanse legers aanrukken o.l.v. ‘de ijzeren hertog’ Alva (1567). Diens Bloedraad hield 12.000 processen, die leidden tot 1100 executies, en 60.000 protestanten vluchtten naar het buitenland. De Spaanse troepen plunderden en slachtten zonder onderscheid, ook katholieke kerken en kloosters. In 1585 zou Farnese definitief in de zuidelijke Nederlanden een einde maken aan de protestantse zucht naar vrijheid. In totaal werden ± 3000 protestanten ter dood gebracht, en in 1585 zijn er nog eens 100.000 gevlucht (o.a. de helft van Antwerpen): een dramatische aderlating voor de Vlaamse economie en cultuur, die de gouden eeuw van Nederland mee in gang gezet heeft.
Onze geschiedenis kennen is om meer dan één reden belangrijk: al is het maar om te beseffen dat het toen ook heel anders had kunnen lopen. Vandaag is de situatie al gigantisch veranderd: na vier eeuwen van vijandschap en wederzijdse veroordelingen is er een goede verstandhouding tussen katholieken en protestanten. Op alle niveaus werken ze samen, ondanks de blijvende verschillen: ‘ketters’ werden ‘broeders’. De Katholieke Kerk heeft eigenlijk – stiekem – sinds Vaticanum II (1962-1965) al veel overgenomen van hun
standpunten. Op 1 juli vinden verschillende initiatieven plaats om de gebeurtenissen te herdenken, maar ook om aan verzoening te werken en relaties te verdiepen, door wederzijdse fouten te erkennen en te belijden, en samen te bidden, precies op of rond diezelfde Grote Markt van Brussel.
Je leven geven doe je niet zomaar. Sterven voor je geloofsovertuiging is één van de hoogste daden die een mens kan stellen, het toppunt van idealisme en zelfoverstijging – we hebben het hier uiteraard niet over zelfmoordterroristen die, uit haat, ánderen opofferen voor hun geloof. Martelaren worden gekoesterd als heiligen: ze getuigen niet alleen met hun lippen, maar ook met hun bloed. En dat bloed, zei Tertullianus (± 200 N.C) al, is het zaad voor nieuwe christenen.