Origineel gepubliceerd op Knack.
Terwijl dichter bij huis de kerstmarkten soms transformeerden tot winterfeesten werden, is in Angelsaksische landen Christmas op gelijkaardige manier herdoopt tot Xmas: het lijkt alsof het lastige ‘Christ’ wordt weggegomd.
En de alomtegenwoordige kerstman heeft een succesvolle staatsgreep gepleegd en het kerstekind verdrongen: de boodschap van ‘vrede op aarde’ is vervangen door het neutrale ‘hoho!’ Hoe diepzinnig willen we zijn? Het feest zelf mag zeker niet verdwijnen: de handelaars zouden luider protesteren dan de bisschoppen. Maar de reden erachter vervaagt, verdampt. Het is een cultuuroorlog die zich in alle stilte afspeelt…
Maar in alle stilte vindt wel een heel diepe shift plaats in ons wereldbeeld en mensbeeld, zingevingskader en waarden. Waarin geloven we eigenlijk nog echt? In de kerstverhalen komt het diepgaande verschil tussen aardse en geestelijke aspiraties erg duidelijk tot uiting, op pijnlijke manier eigenlijk.
Volgens de joodse verwachtingen 2000 jaar geleden moest de Messias, de door God beloofde Verlosser, komen als een koning. Hij zou namelijk een zoon van koning David zijn en plaats nemen op diens troon. Net zoals David zou hij gezalfd zijn door God, d.w.z. vol van de Heilige Geest, en succesvol in alles wat hij deed: hij zou een leger verzamelen en de vijanden – de Romeinen dus – verpletterend verslaan. En zich nadien in een paleis vestigen en in vrede regeren. De geboorte van Jezus in een voederbak in een stal in Bethlehem was ongeveer het omgekeerde van dit alles: liep Gods plan dan vanaf stap één al mis?
De wijzen uit het Oosten – geen ‘drie koningen’ dus, maar enkele astrologen – hadden in de sterren gelezen dat er een koning in Israël geboren was. Zij gingen hem direct zoeken op de meest logische plaats: het paleis van koning Herodes in Jeruzalem. Maar groot was hun verbazing dat daar geen baby geboren was. Ook zij moesten hun verwachtingen gigantisch aanpassen, toen ze de baby uiteindelijk in een stinkende stal vonden. Hadden zij zich vergist of waren hun ogen open gegaan voor een koning van een veel hogere, bovenwereldse dimensie?
Aardse koningen omgeven zich met alle mogelijke uiterlijke grootheid: grandeur moet aan de buitenkant ‘uitstralen’! Al duizenden jaren bestaat een wedijver tussen koningen en keizers ‘om ter grootst’: indrukwekkende paleizen, megalomane bouwwerken, en daarin het allermooiste en allerchicste. Hoe exclusiever en duurder, hoe meer prestige: de Egyptische piramides, de hangende tuinen van Babylon, Lodewijk XIV met zijn pompeuze Versailles… Het gaat allemaal om indruk maken: van absolute superioriteit of een (half)goddelijke status.
Het is toch bizar dat in deze context naar Jezus verwezen werd als een koning, want van dat alles had hij niets! Was hij dus mislukt, of had hij andere dingen in gedachten?
Vandaag hebben we een heel ander soort idolen, vooral uit de showbizz wereld: celebrities, Hollywoord-iconen, acteurs en actrices, zangers, fotomodellen, topsporters (‘voetbalgoden’)… Zij staan op de hoogste podia, krijgen het meest uitzinnige applaus, en verzamelen het meeste volgers. Bij hen speelt hetzelfde mechanisme: indruk maken, opvallen, likes en shares verzamelen. Hun appearance wordt heel zorgvuldig uitgekiend door professionele spindoctors die het gewenste imago creëren: hip, cool, sexy. Het moet oogverblindend en flitsend zijn. Daarvoor dienen dan weer de extravagante kostuums of kapsels, de duurste of snelste auto’s, de meest exclusieve diamanten. Mensen moeten ‘van hun sokken geblazen’ worden. Het wil allemaal tonen: ik ben uniek, geniaal. De perceptie is belangrijker dan de inhoud: hoe ze overkomen krijgt tienmaal meer aandacht dan wie ze zijn!
Ze worden bewonderd om hun talenten en prestaties, maar wie daaronder zit? Ze hoeven ook geen morele rolmodellen te zijn: dat zou hen zelfs ‘saai’ maken. Ze moeten flamboyant zijn, buiten de lijntjes kleuren, een groot ego hebben: grensoverschrijdend gedrag maakt hen aantrekkelijker. Het heeft iets héél troostend dat zij dezelfde zwakheden en zonden hebben als wij, dronken zijn en uitspattingen begaan, overspelig zijn en ontrouw. In de buurt van heiligen voelen we ons misschien teveel veroordeeld en schuldig?
De competitie in dit wereldje is bikkelhard: wat je moet doen om nog op te vallen gaat vér over de grens van wat mentaal gezond is. Velen worden gedwongen – of: voelen zich gedwongen – telkens nóg een stapje verder te gaan, en daarbij zichzelf te verraden of hun ziel te verkopen. De woorden van een beroemde wereldleraar “Wat baat het een mens de hele wereld te winnen en schade te lijden aan zijn ziel?” hebben ze nog nooit gehoord.
Het geboorteverhaal van deze wereldleraar toont ons het omgekeerde beeld. Gods ‘blijde intocht’ in deze wereld verloopt incognito, onder de radar. Het zaadje is gezaaid en groeit rustig onder de grond. Geen despoot die het kapot krijgt, omdat hij het niet eens zíet. God heeft geen haast, kent geen stress. Al het bling bling van deze wereld zou alleen maar storend zijn, afleiden van de essentie. Ware grootheid komt beter tot zijn recht in eenvoud.
Ook wanneer het kerstekind later als volwassen Jezus zijn publieke optreden zou beginnen, was er geen tromgeroffel bij, geen goud doorstikte mantel noch gouden koets. Hij hoefde geen aandacht te trekken met een hoog showgehalte, spektakel of mediacampagne. Hij had alleen de kracht van zijn stem, maar dat was méér dan voldoende. De mensen kwamen sowieso van heinde en verre, met vele duizenden, omdat zijn woorden ongehoord ánders waren, indruk maakten. Hij had wérkelijk iets te zeggen. Petrus noemde het ‘woorden van eeuwig leven’. Deze ongediplomeerde prediker had aan de buitenkant niets van een koning, maar van binnen was hij koninklijk in karakter, nobel, genereus, altijd rustig, meesterlijk.
Hij straalde een diep zelfbewustzijn uit, maar zonder enige arrogantie. Hij kon in alle eenvoud zeggen: ‘De Vader en ik zijn één’. Dat was voor hem voldoende fundament om door niets of niemand aan het wankelen gebracht te kunnen worden. Zijn identiteit was niet gefundeerd in wat hij had, kon of deed, maar in wie hij was, zijn hemelse origine. Hij was uit één stuk en diepgeworteld. Mensen werden als door een magneet tot hem getrokken, en voelden zich veilig bij hem. Hij had geen rijkdom of macht, ronkende titel of podium nodig. Hij hoefde niet uit te pakken met genialiteit, intelligentie of artistieke talenten. Hij voelde zich even goed in de woestijn en eenzaamheid. Hij was niet afhankelijk van de goedkeuring van mensen: hij kon onverbloemd dingen zeggen die niemand anders durfde. Hij moest niet verkozen worden, en ook niet herkozen: hij hoefde geen (valse) verkiezingsbeloften te maken zoals onze politici. Populisme was hem vreemd.
Later zou hij zeggen: “Ik kan niets doen zonder mijn Vader.” Welke ‘stoere’ leider zou zulke belijdenis van afhankelijkheid doen? Zijn macho-gehalte was nul. Hij kon zonder moeite de voeten van zijn leerlingen wassen: het deed geen pijn aan zijn ego. “Wie de grootste onder u wil zijn, moet aller dienaar worden”, zei hij ook, én deed het. In een wereld die wanhopig op zoek is naar échte rolmodellen, sterke en integere leiders, een moreel kompas… kan dat tellen.
Dit kerstverhaal is miljoenen malen verteld, gespeeld, geregisseerd, bezongen, getekend, geschilderd, verfilmd… Het heeft mee onze westerse cultuur bepaald: dat God niet het hoge opzoekt, maar het lage; dat Hij niet koos voor glamour en glitter, maar voor authenticiteit en eenvoud.
Kunnen we het christelijke gedachtengoed, dat sinds 1500 jaar deel van het westerse DNA, er ongestraft uitknippen? Uiteindelijk heeft dit baby’tje meer volgers achter zich verzameld dan wie dan ook: 2,5 miljard mensen noemen zichzelf christen. Het geheim van geestelijke grootheid. Dat stemt tot nadenken, nietwaar?