Origineel gepubliceerd in De Standaard.
Op 20 oktober werd een haastig georganiseerde doopviering gehouden in de Grieks-orthodoxe Sint-Porphyriuskerk in Gaza. Sinds het begin van de Israëlische bombardementen had die kerk onderdak geboden aan honderden moslims en christenen. Maar op 19 oktober werd een van de gebouwen op het kerkterrein gebombardeerd, waarbij 18 Palestijnse christenen omkwamen. De helft van hen kinderen, onder wie enkele ongedoopte baby’s. Daarom werden een dag later negen andere baby’s overhaast gedoopt. Beter gedoopt dan ongedoopt sterven, was de redenering.
Hoewel de termen ‘Arabier’ en ‘Palestijn’ vaak gelijkgesteld worden met ‘moslim’, kent het Arabische christendom een lange geschiedenis in het Heilige Land. Arabische christenen traceren hun aanwezigheid daar tot de dag van Pinksteren, toen Petrus het goede nieuws van Jezus’ opstanding predikte aan duizenden in Jeruzalem, onder hen ook Arabieren.
Toch lijkt die lokale christelijke gemeenschap op haar laatste benen te lopen, onder zware druk van haar abrahamitische buren. Volgens de Palestijnse voorganger Mitri Raheb uit Bethlehem zijn christenen in Gaza met uitsterven bedreigd. ‘Ik weet niet zeker of ze de Israëlische bombardementen zullen overleven, en zelfs als ze die overleven, denk ik dat velen van hen zullen emigreren.’ Raheb en enkele prominente christelijke Palestijnse organisaties schrijven in een open brief hoe de onvoorwaardelijke steun voor Israël van veel westerse christenen bijdraagt tot die teloorgang, en roepen hen op zich daarvan te bekeren.
De christelijke gemeenschap in het Heilige Land is al langer in verval. Demografisch kwam het hoogtepunt net vóór de islamitische veroveringen in de 7de eeuw. Vanaf toen gingen velen zich tot de islam bekeren, vooral om te ontsnappen aan de status van tweederangsburgers die ze als dhimmi hadden onder islamitisch bewind. Toch was in 1914 nog altijd 15 procent van de lokale bevolking christen, volgens een Ottomaanse volkstelling.
Meer nog, christenen speelden op dat moment een belangrijke rol in de nahda, de Arabische ‘renaissance’ die volgde op grote Ottomaanse hervormingen. Bij die hervormingen werd discriminerende wetgeving tegenover niet-moslims opgeheven. Arabische christenen, moslims en joden ontwikkelden toen een Arabisch nationalisme met een visie voor pluralistisch samenleven.
Doodgebloed op straat
De instroom van joodse migranten uit Europa ontdeed die korte heropleving van de christelijke gemeenschap. Toen in 1948 de staat Israël gesticht werd, verloren 750.000 Palestijnse moslims en christenen hun huizen en dorpen in wat zij de nakba noemen, de catastrofe. Sindsdien is massamigratie de nieuwe realiteit voor Palestijnse christenen.
Vandaag zijn er in Gaza nog een kleine duizend christenen. Net als hun islamitische buren lijden zij al jaren onder de economische, sociale en militaire gevolgen van de Israëlische blokkade van de Gazastrook. Extra pijnlijk is dat hun de toegang ontzegd wordt tot de heilige plaatsen in Bethlehem en Jeruzalem. En vandaag sterven Gazaanse christenen dus net als andere Palestijnen onder Israëlische bombardementen en spervuur. Zo bloedde de 84-jarige katholiek Elham Farah onlangs op straat dood nadat ze door Israëlische soldaten neergeschoten werd toen ze haar schuilplaats in de Heilige Familiekerk in Gaza verliet.
Boven op die druk vanuit zionistische kant komt de vijandigheid van Palestijnse islamisten. Sinds het islamisme in de jaren 80 het meer pluralistische Arabische nationalisme verving als drijvende kracht in het verzet tegen Israël, worden christenen weer vaker als tweederangsburgers behandeld. Enkele jaren geleden werden er zelfs doodsbedreigingen geuit en werd de protestant Rami Ayyad, de manager van een christelijke boekenwinkel in Gaza, vermoord.
In die precaire situatie, tussen zionistische hamer en islamistisch aambeeld, is migratie voor Gazaanse christenen een overlevingsmechanisme. Hun emigratiecijfer ligt dan ook erg hoog. Spijtig genoeg leidt dat rechtstreeks tot het uitsterven van een eeuwenoude inheemse christelijke gemeenschap.
Die dynamiek blijft overigens niet beperkt tot Gaza. Christelijke gemeenschappen op de Westelijke Jordaanoever staan onder soortgelijke druk. In Bethlehem, de geboorteplaats van Jezus, daalde de christelijke populatie vooral onder de Israëlische bezetting, maar ook onder islamistische druk, van 85 procent in 1947 naar 40 procent in 1998 en 12 procent in 2016. In de Armeense wijk in Jeruzalem hielden christenen onlangs een gebeds- en verzetswake tegen kolonisten die eigendommen van het patriarchaat met bulldozers dreigen te vernielen.
Het laatste woord is liefde
Omdat christenen in het Heilige Land gemiddeld beter opgeleid zijn en banden hebben met het traditioneel christelijke Westen, kunnen zij gemakkelijker emigreren dan moslims. Maar de lokale kerken zien met lede ogen aan hoe hun gemeenschappen verdwijnen. Het is mooi dat we in het Westen opvang bieden aan die wanhopige christenen. Maar wat kunnen we doen opdat emigratie niet hun enige uitweg blijft? Wat kunnen we doen opdat ze opnieuw wat meer van die oude christelijke deugd mogen ervaren: hoop?
Om de druk op Palestijnse christenen te verlichten zijn er structurele politieke en sociale oplossingen nodig. Maar in het Heilige Land laten die al 75 jaar op zich wachten. Menselijk gezien is er dus weinig hoop. Daarom putten veel Palestijnse christenen hoop uit een andere bron.
De open brief van Raheb en anderen eindigt met deze woorden: ‘In de afwezigheid van alle hoop roepen wij onze kreet van hoop. Wij geloven in god, goed en rechtvaardig. Wij geloven dat gods goedheid uiteindelijk zal zegevieren over het kwaad van haat en dood dat nog altijd in ons land bestaat. We zullen hier “een nieuw land” en “een nieuwe mens” zien, die in staat is om in de geest op te staan om ieder van zijn of haar broeders en zusters in dit land lief te hebben.’
Waarom werden baby’s gedoopt te midden van intense bombardementen, een schijnbaar nutteloze daad? Omdat Palestijnse christenen hopen en geloven dat haat en dood niet het laatste woord zullen hebben, maar dat de liefde zal overwinnen.