‘Pasen en het christelijke ideaal van zelfopoffering: wat wanneer liefde pijn doet?’

Origineel gepubliceerd op Knack.

Het christendom is en blijft een niet-evidente godsdienst: haar diepste drive gaat in tegen onze ingebakken menselijke neigingen. De opperste daad in het Nieuwe Testament is de kruisdood van Jezus: welke andere religie predikt zelfopoffering als moreel ideaal? En voegt daaraan toe dat iedereen die Jezus wil volgen, ook zijn kruis moet opnemen (Matt. 16:24)? Het lijkt wel een recept om zo weinig mogelijk aanhangers te krijgen, en toch is ze al eeuwenlang de grootste godsdienst ter wereld. Wat een paradox. De waarde van zelfopoffering zal waarschijnlijk nooit populair of ‘hip’ zijn: ze zal vandaag weinig likes krijgen in onze sociale media. Moderne reclameboodschappen verkondigen ons ‘Verwen jezelf’, nooit ‘Verloochen jezelf’; ‘Geniet maximaal’, nooit ‘Ga vasten en bidden’. In een cultuur van verleuking is christelijke moraal allesbehalve ‘in’. Zelfverloochening snijdt in ons vlees, soms echt diep. En als we het toch moéten doen, vaak met veel tegenzin en tegenstribbelen.

Vanaf de jaren 1960-1970 werd het morele ideaal van zelfopoffering door progressieve psychologen bekritiseerd en verdacht gemaakt: het was emotioneel schadelijk, onderdrukkend, remmend, een vorm van nodeloze zelfkwelling. Zelfverwerkelijking werd de nieuwe waarde van het humanisme, en dat voelde sowieso véél beter en leuker aan. Gezonde zelfliefde werd nu dé norm. Bevrijdend, vond men. In ieder geval een veel hoger feel good-gehalte. Maar is dit een waardig en valabel moreel alternatief?

Het klopt dat zelfopoffering soms doorsloeg in zelfpijniging: heremieten of monniken die zichzelf geselden tot bloedens toe, en andere vormen van extreme ascese – praktijken die trouwens reeds door Paulus zelf uitdrukkelijk afgekeurd werden (Kol. 2:23). Zelfopoffering kan inderdaad soms ongezond en dus psychisch schadelijk zijn: wanneer ze van buitenaf opgelegd en geforceerd is. Echte zelfopoffering veronderstelt dat je dit zelf vrij kiest: dat je geen slachtoffer bent dat te zwak is om ‘nee’ te zeggen en slaafs over zich heen laat lopen. Wanneer je vrijwillig je rechten aan de kant kan schuiven, is het een teken van grote morele kracht, van karakter en stevige ruggengraat.

Even terug naar Pasen: Jezus had tientallen kansen om de kruisdood te ontlopen. Hij had zich wat ‘diplomatischer’ kunnen opstellen in zijn woorden tegen de farizeeën, zich houden aan wat ‘religieus correct’ was in zijn tijd. Of nog simpeler: had hij na zijn arrestatie tegenover het joodse sanhedrin gezegd: ‘Nee hoor, ik ben niet de Zoon van God’, dan hadden ze hem na een stevige geseling weer gewoon laten gaan. Hij deed geen enkele stap om te vluchten: hij zou de beker van het lijden tot de bodem leegdrinken. Het was de prijs van zijn missie, en hij wou daar niet op afdingen, zelfs niet toen hij doodsangsten uitstond in Gethsemane en bloed zweette: omdat hij vóór zich zag wat het zou opleveren.

Sommige andere religieuze leiders hebben ook offers gebracht: het bloed van hun tegenstanders, ongelovigen en goddelozen. Jezus verkoos zijn eigen bloed te vergieten. De Franse antropoloog René Girard wijdde er een diepgaand onderzoek aan: hoe de boodschap van het evangelie 180° ingaat tegen de offerpraktijken van toenmalige religies (die allemaal mensen- en kinderoffers brachten). Jezus maakte een einde aan het oude, heidense zondebok-mechanisme door zelf zondebok te worden: ‘het Lam Gods dat de zonden van de wereld wegneemt’. De inspiratie voor het wereldberoemde meesterwerk van Jan Van Eyck uit 1432.

Christendom en humanisme lijken op het eerste zicht voor 95% op elkaar, maar hier botsen ze toch frontaal: zelfopoffering of zelfverwerkelijking als centrale waarde is diametraal tegengesteld. Humanisme is ten diepste individualistisch: het gaat uit van míjn rechten, mijn leven, mijn geluk. Christendom gaat uit van het grotere geheel en een hogere bestemming: niet de mens is het centrum van het universum, maar God. Mijn leven heeft vooral zin als ik het inschakel in Gods grootse, wereld-en-tijd-overstijgende plan. Het bijbelse hoofdgebod is de liefde: éérst aan een ander denken, dan aan jezelf. Niet simpel, maar wel gezond en ‘logisch’. Want als 8 miljard mensen zichzelf tot centrum van het universum maken, heb je toch wel een gigantisch, kosmisch probleem, nietwaar? Het leidt tot het uit elkaar vallen van het sociale weefsel, het onvermogen om nog duurzame en stabiele relaties te hebben, algehele versnippering.

Eigenliefde en naastenliefde zullen altijd in een moeilijke spanning tot elkaar staan. Een gezonde dosis zelfliefde – dus ook zelfverwerkelijking – is noodzakelijk voor een gezond welbevinden, maar het kan niet als morele waarde gelden. Wie als persoonlijke regel heeft ‘Je moet eerst voor jezelf zorgen’, zal, enkel als hij nog wat liefde over heeft, ook aan een ander denken: in de mate dat het voordelig of nodig is. Als natuurlijke sympathie of berekend eigenbelang de lijm is die een samenleving bij elkaar moet houden…?

De moeilijke vraag is: wat doe je wanneer liefde pijn doet? In de harde realiteit is liefde bijna altijd verbonden met een stuk lijden: liefhebben is soms hard werk en pijnlijk. Je kan afgewezen worden, misbegrepen, soms verraden. Wie zijn hart opent, neemt per definitie een risico: hij heeft geen garantie tegen (diep) gekwetst worden. Hier wordt liefde gestript van elk romantisch of sentimenteel Hollywood-sfeertje. Soms voelt het aan als puur sterven, een dolk in je hart. En wat doe je dan? Een grens trekken of je grenzen verleggen? Jezelf afschermen of jezelf overstijgen en… ‘je kruis opnemen’?

Zelfopoffering is alleen gezond en authentiek wanneer ze voortkomt uit liefde. Nog sterker: als die liefde sterk is, voelt het niet eens als een ‘offer’ aan, maar als vreugdevol, als een voorrecht. Iemand die ‘brandt’ van liefde, is vrij van angstige zelfgerichtheid, van een gezwollen ego of ijdelheid: hij is vrij om boven zichzelf uit te stijgen. Enkel iemand met een sterke identiteit kan zoiets: het vraagt veel emotionele maturiteit en – in christelijke termen – ‘heiliging’. Daarom zien christenen in Jezus ‘dé mens’, hét rolmodel. Dat hij naar het kruis ging, deed hij volledig bewust, in helder besef, met overtuiging: zonder terugkrabbelen, zonder zelfmedelijden, zonder wrok of bitterheid tegen de farizeeën of soldaten, zonder verwijt tegenover zijn eigen apostelen die hem vreselijk in de steek lieten, zelfs verraadden en verloochenden. Een mens wordt hier stil van. Zijn voorbeeld is waarschijnlijk onnavolgbaar, maar toch…

Zelfopoffering gaat echter niet alleen om zulke extreme daad als een gruwelijke kruisiging. ‘Je kruis opnemen’ kan zich uiten in 101 vormen en expressies, kleine en grote daden, elke dag opnieuw. Je eigen voorkeur opzij schuiven voor een ander, niet op je rechten staan, klappen incasseren, zorgen voor een langdurig zieke, ’s nachts opstaan voor zieke kinderen, 1001 vormen van vrijwilligerswerk… Soms voelt het aan als evident en vreugdevol, soms is het op de tanden bijten en slikken. De vraag is of we in staat zijn echt lief te hebben wanneer het iets kost!

Jezus kende – zoals de leeuw Aslan in de verhalen van Narnia – de ‘diepere wetten’ en geheimen van God: dat zwakheid de grootste kracht kan verbergen, dat lijden tot glorie leidt, dat liefde sterker is dan de dood. Ook als liefde leidt tot sterven, er is altijd de opstanding. En dat precies is de boodschap van Pasen: de dood heeft niet het laatste woord, hij is verslagen, ontmaskerd, ‘in zijn blootje gezet’.

Aan het einde overwint het Leven. Het Lam van God bij Jan Van Eyck staat daar tegelijk bloedend en triomferend. Wie doorheen het uiterlijke – hoogst onaangenaam bloederige – kan kijken, ziet hemelse glorie: de triomf van de liefde.